Read De Kaart En Het Gebied Online
Authors: Michel Houellebecq
'Nee,' antwoordde Aurélie. 'We moeten wachten... tot ze lijkschouwing op de stukken hebben verricht.'
'Kan de onthoofding niet hebben plaatsgevonden toen hij nog leefde?'
'Onmogelijk. Het is een trage operatie, die wel een uur kan duren.' Ze huiverde een beetje, schudde het van zich af.
.
Ze gingen direct uit elkaar om hun taken uit te voeren. Ferber en Jasselin bleven alleen in het kantoor achter. De bespreking eindigde beter dan ze was begonnen: ze hadden allemaal iets te doen; zonder nog echt een spoor te hebben, hadden ze toch in elk geval richtingen waarin ze konden zoeken.
'Er staat nog niks in de pers,' merkte Ferber op. 'Niemand weet het nog.'
'Nee,' antwoordde Jasselin, met zijn blik gericht op een aak die de Seine afvoer. 'Best vreemd, ik dacht dat dat meteen zou gebeuren.'
Het gebeurde de volgende dag. 'Schrijver Michel Houellebecq op brute wijze vermoord,' kopte
Le Parisien,
die een halve, overigens matig geïnformeerde kolom aan de gebeurtenis wijdde. De andere kranten besteedden er ongeveer even veel ruimte aan, met even weinig details, ze beperkten zich grotendeels tot het persbericht van de openbare aanklager van Montargis. Geen enkele krant, zo scheen het, had er een eigen reporter op uitgestuurd. Iets later werden de verklaringen van verschillende beroemdheden en van de minister van Cultuur geciteerd: allemaal verklaarden ze zich 'zwaar aangeslagen', of toch in elk geval 'diepbedroefd', en eerden ze de nagedachtenis aan 'een groot kunstenaar, die altijd in onze herinnering zal voordeven', kortom de klassieke reacties op de dood van een beroemdheid, inclusief hortende consensus en adequate onnozelheden, dat bracht het onderzoek allemaal niet veel verder.
Michel Khoury kwam teleurgesteld terug van zijn afspraken met Teresa Cremisi en Frédéric Beigbeder. Het leed geen twijfel dat hun verdriet oprecht was. Jasselin was altijd stomverbaasd geweest over de kalme zekerheid waarmee Khoury dat soort dingen beweerde, die volgens hem tot het bijzonder complexe en onzekere domein van de menselijke psychologie behoorden. 'Ze hield echt van hem,' beweerde hij, of: 'Het leed geen twijfel dat hun verdriet oprecht was,' en hij zei dat precies alsof hij controleerbare, waarneembare feiten meldde; het vreemdste was dat het vervolg van het onderzoek hem doorgaans gelijk gaf. 'Ik weet hoe mensen zijn,' had hij hem een keer gezegd, op dezelfde toon als hij zou hebben gezegd: 'Ik weet hoe katten zijn' of 'Ik weet hoe computers zijn'.
De twee getuigen hadden hem niet veel nuttigs kunnen melden. Houellebecq had veel vijanden, hadden ze herhaald, hij was onbillijk agressief en wreed behandeld; toen hij om een nauwkeuriger lijst vroeg, haalde Teresa Cremisi ongeduldig haar schouders op en bood aan hem een persdossier te sturen. Maar op de vraag of een van die vijanden hem had kunnen vermoorden, hadden ze allebei ondubbelzinnig nee geantwoord. Teresa Cremisi, die zich overdreven duidelijk uitdrukte, een beetje zoals je tegen een imbeciel praat, had hem uitgelegd dat het om
literaire
vijanden ging, die hun haat tot uitdrukking brachten op websites, in kranten- en tijdschriftenartikelen en in het ergste geval in boeken, maar dat geen van hen in staat zou zijn geweest om een fysieke moord te begaan. Overigens niet zozeer om morele redenen, vervolgde ze merkbaar verbitterd, als wel omdat ze er domweg niet het lef voor hadden. Nee, besloot ze, de dader moest niet (en hij had de indruk dat ze bijna had gezegd: 'helaas niet') in het literaire milieu worden gezocht.
Beigbeder had hem ongeveer hetzelfde gezegd. 'Ik heb alle vertrouwen in de politie van mijn land...' had hij eerst verklaard, om vervolgens in een harde schaterlach uit te barsten, alsof hij net een hoogst originele grap had gemaakt, maar Khoury had het hem niet kwalijk genomen, de schrijver was zichtbaar gespannen, verdwaasd, totaal gedestabiliseerd door die plotselinge dood. Hij had vervolgens uitgelegd dat Houellebecq 'zo ongeveer alle boerenpummels van Parijs' als vijand had. Toen Khoury aandrong had hij de journalisten van de website
nouve-lobs.com
genoemd, waarbij hij benadrukte dat ze zich nu dan wel mochten verkneukelen over zijn overlijden, maar dat hij geen van hen in staat achtte om zelf ook maar enig risico te nemen. 'Ziet u Didier Jacob al door een rood licht rijden? Zelfs op de fiets zou hij dat niet durven,' had de zichtbaar gedemoraliseerde auteur van
Een Franse roman
tot besluit gezegd.
Kortom, concludeerde Jasselin, terwijl hij de twee getuigenverklaringen in een gele submap stopte, een doodgewoon beroepsmilieu, met de gewone jaloezietjes en rivaliteiten. Hij borg de submap helemaal achter in de ordner 'Getuigenverklaringen', zich ervan bewust dat hij daarmee ook het onderdeel
literair milieu
van het onderzoek afsloot, en dat hij ongetwijfeld nooit meer in de gelegenheid zou verkeren om met het
literaire milieu
in contact te komen. Hij was zich er ook pijnlijk van bewust dat het onderzoek niet opschoot. De conclusies van de technische recherche waren net binnengekomen: man en hond waren gedood met behulp van een Sigsauer M-45, in beide gevallen met één kogel, afgeschoten ter hoogte van het hart, met de loop tegen het lichaam; het wapen was voorzien van een geluiddemper. Ze waren van tevoren neergeslagen met een stomp, langwerpig voorwerp - mogelijk een honkbalknuppel. Een nauwkeurige misdaad, gepleegd zonder nodeloos geweld. Het onthoofden en versnijden van de lichamen had pas daarna plaatsgevonden. Het had lang geduurd, ze hadden een snelle simulatie gedaan om te berekenen hoe lang, iets meer dan zeven uur. De lichamen waren op het moment dat ze werden ontdekt al drie dagen dood; de moord had dus op een zaterdag plaatsgevonden, waarschijnlijk midden op de dag.
Het onderzoek van de telefoongesprekken van het slachtoffer, die de provider conform de wet een jaar lang had bewaard, had niets opgeleverd. Eerlijk gezegd had Houellebecq in die periode heel weinig getelefoneerd: drieënnegentig gesprekken in totaal; en geen daarvan had een persoonlijk karakter.
De begrafenis was vastgesteld op de volgende maandag. De schrijver had er extreem nauwkeurige richtlijnen voor achtergelaten, die hij bij de notaris had gedeponeerd samen met het geldbedrag dat nodig was voor de uitvoering. Hij wenste niet te worden gecremeerd, maar heel klassiek begraven. 'Ik wil dat de wormen mijn geraamte vrijmaken,' voegde hij ter verklaring toe, de enige persoonlijke noot die hij zich gunde in een verder zeer officiële tekst; 'ik heb altijd een bijzonder goede relatie met mijn geraamte gehad, en ik ben blij dat het zich nu van zijn keurslijf van vlees kan bevrijden'. Hij wenste zeer uitdrukkelijk te worden begraven op de begraafplaats van Montparnasse, hij had het graf zelfs al bij voorbaat gekocht, voor een periode van dertig jaar, een eenpersoonsgraf dat zich toevallig op een paar meter van dat van de schrijver Emmanuel Bove bevond.
Jasselin en Ferber waren allebei
best wel geschikt
voor begrafenissen. Ferber, die zich vaak in sombere kleuren kleedde en vrij mager was, met een van nature bleke gelaatskleur, kon moeiteloos de bedroefdheid en ernst tentoonspreiden die onder dergelijke omstandigheden geboden waren; wat Jasselin betreft, diens vermoeide, gelaten houding van een man die het leven kent en zich niet al te veel illusies meer maakt, was ook geheel en al gepast. Ze hadden inderdaad samen al heel wat begrafenissen bijgewoond, soms van slachtoffers, meestal van collega's: sommigen die zelfmoord hadden gepleegd, anderen die waren omgekomen tijdens actieve dienst - en dat was het indrukwekkendst: over het algemeen werd er dan een onderscheiding uitgereikt, die plechtstatig op de kist werd gespeld in aanwezigheid van een hooggeplaatste overheidsfunctionaris, meestal de minister zelf, de eer van de Republiek kortom.
.
Om tien uur stonden ze in het politiebureau van het zesde arrondissement, dat gevestigd was in het gemeentehuis; door de ramen van de ontvangstruimten, die voor de gelegenheid voor hen waren opengezet, hadden ze een goed uitzicht over de Place Saint-Sulpice. Ze hadden gehoord, en dat was voor iedereen een verrassing geweest, dat de auteur van
Elementaire deeltjes,
die zijn hele leven een onverzettelijk atheïsme tentoon had gespreid, zich zes maanden eerder in een kerk in Cour-tenay heel discreet had laten dopen. Het nieuws bevrijdde de kerkelijke autoriteiten uit een pijnlijke onzekerheid: om voor de hand liggende publicitaire redenen wilden ze bij begrafenissen van beroemdheden niet afzijdig worden gehouden; maar door de gestage opmars van het atheïsme, de tendentiële daling van het percentage gedoopten, zelfs met inbegrip van de pure gewoontedopen, en de starheid waarmee ze aan hun eigen regels vasthielden, werden ze steeds vaker in die ontmoedigende positie gedwongen.
De kardinaal van Parijs, per mail op de hoogte gebracht, gaf enthousiast zijn toestemming voor een mis, die om elf uur zou beginnen. Hij werkte zelf mee aan het opstellen van de preek, die de nadruk legde op de algemeen menselijke waarde van het werk van de romancier en slechts heel discreet, haast bij wijze van
coda,
zijn geheime doop in een kerk in Courtenay ter sprake bracht. Met de communie en de andere vaste elementen erbij zou het geheel ongeveer een uur duren; het zou dus tegen twaalven lopen als Houellebecq
naar zijn laatste rustplaats werd gebracht.
Ook op dat punt, vertelde Ferber hem, had hij zeer nauwkeurige richdijnen achtergelaten, hij had zelfs zijn eigen grafmonument ontworpen: een eenvoudige steen van zwart basalt, gelijk met de grond; hij had met klem gesteld dat de steen in geen geval mocht uitsteken, al was het maar een paar centimeter. Op de steen stond zijn naam, zonder datum of andere aanduiding, en een afbeelding van een möbiusband. Hij had het ontwerp nog tijdens zijn leven laten uitvoeren door een Parijse marmerwerker en persoonlijk toezicht gehouden op het werk.
.
'Kortom,' merkte Jasselin op, 'hij had niet bepaald een lage dunk van zichzelf...'
'En hij had gelijk,' antwoordde Ferber zacht. 'Het was geen slechte schrijver, weet je...'
Jasselin had meteen spijt van zijn opmerking, die hij zonder echte reden had gemaakt. Wat Houellebecq voor zichzelf had gedaan, was niet meer, en waarschijnlijk eerder minder, dan wat een willekeurige notabele uit de negentiende eeuw zou hebben gedaan, of een willekeurige kale jonker uit de eeuwen daarvoor. Eigenlijk, als hij erover nadacht, verfoeide hij de bescheiden, moderne tendens om je te laten cremeren en de as te laten uitstrooien in de vrije natuur, als het ware om te benadrukken dat je terugkeerde in haar schoot, dat je je weer met de elementen vermengde. Zelfs zijn hond, die vijf jaar eerder was gestorven, had hij perse willen begraven - waarbij hij naast zijn kleine lijkje, voordat hij het toedekte met aarde, een van zijn favoriete speeltjes had gelegd - en willen eren met een bescheiden monument in de tuin van zijn ouderlijk huis in Bretagne, waar zijn vader zelf het jaar ervoor was gestorven en dat hij niet had willen verkopen, misschien wel met de gedachte dat Hélène en hij er na hun pensionering konden gaan wonen. De mens
maakte geen deel uit
van de natuur, hij had zich boven de natuur verheven, en de hond had zich er sinds zijn domesticatie ook boven verheven, dat was wat hij diep in zichzelf dacht. En hoe meer hij nadacht, hoe
goddelozer
hij het vond, ook al geloofde hij niet in God, hoe
antropologisch goddelozer
hij het in zekere zin vond om de as van een mens te verstrooien in weiden, rivieren of de zee, of zelfs, zoals hij zich herinnerde van die pias van een Alain Gillot-Pétré, die in zijn tijd als een groot
verjonger
van het televisieweerbericht werd beschouwd, in het oog van een cycloon. Een mens was een bewustzijn, een uniek, individueel en onvervangbaar bewustzijn, en verdiende om die reden een monument, een stéle, in elk geval een inscriptie, nou ja iets wat zijn bestaan bevestigde en er in toekomstige eeuwen van zou getuigen, dat was wat Jasselin diep in zichzelf dacht.
'Ze komen...' haalde Ferber hem zachtjes uit zijn overpeinzingen. Inderdaad hadden zich, hoewel het nog maar halfelf was, al een stuk of dertig mensen verzameld voor de ingang van de kerk. Wie konden dat zijn? Onbekenden, lezers van Houellebecq waarschijnlijk. Het gebeurde wel eens, voornamelijk in het geval van moorden uit wraak, dat de dader de begrafenis van zijn slachtoffer kwam bijwonen. Hij geloofde daar in dit geval niet echt in, maar had toch voor twee fotografen gezorgd, twee mannen van de technische recherche, die voorzien van fototoestellen en telelenzen plaats hadden genomen in een appartement aan de Rue Froidevaux, dat een perfect uitzicht over de begraafplaats van Montparnasse bood.
Tien minuten later zag hij Teresa Cremisi en Frédéric Beigbeder te voet arriveren. Ze zagen elkaar en begroetten elkaar met een kus. Allebei, bedacht hij, hadden ze een opmerkelijk gepaste houding. Met haar oosterse verschijning had de uitgeefster een van die
klaagvrouwen
kunnen zijn die tot voor kort nog werden ingezet bij sommige begrafenissen in het Middellandse Zeegebied; en Beigbeder leek in bijzonder sombere gedachten verzonken. Inderdaad was de auteur van
Een Franse roman
op dat moment nog maar eenenvijftig jaar oud, het was ongetwijfeld een van de eerste begrafenissen van een
generatiegenoot
die hij mocht bijwonen; en hij zei waarschijnlijk bij zichzelf dat het nog lang niet de laatste was; dat de telefoongesprekken met zijn vrienden steeds vaker niet meer zouden beginnen met 'Wat doe je vanavond?' maar met 'Raad eens wie er dood is...'
Discreet liepen Jasselin en Ferber het gemeentehuis uit en mengden zich onder de groep. Er hadden zich nu een stuk of vijftig mensen verzameld. Om vijf voor elf kwam de lijkwagen abrupt tot stilstand voor de kerk - een eenvoudige zwarte bestelauto van de Algemene Begrafenisonderneming. Op het moment dat de twee baardragers de kist naar buiten tilden, ging er een geroezemoes van verbijstering en afschuw door de menigte. De technische recherche had zich gekweten van de zware taak om de verspreid liggende lappen vlees op de plaats delict te verzamelen en te sorteren in hermetisch afgesloten plastic zakken, die ze samen met het intact gebleven hoofd naar Parijs hadden gestuurd. Toen het onderzoek achter de rug was, vormde het geheel niet meer dan een klein, compact hoopje van veel geringere omvang dan een normaal menselijk lijk, en de begrafenisonderneming had gemeend er goed aan te doen om een kinderkist te gebruiken, van één meter twintig lang. Die rationele benadering viel in principe dan misschien te loven, het effect op het moment dat de twee baardragers de kist het voorplein van de kerk op tilden was er niet minder schrijnend om. Jasselin hoorde Ferber een pijnlijke snik onderdrukken, en ook hijzelf, al was hij nog zo gehard, had een prop in de keel; verschillende omstanders waren in tranen uitgebarsten.