Schindlers list (14 page)

Read Schindlers list Online

Authors: Thomas Keneally

BOOK: Schindlers list
11.12Mb size Format: txt, pdf, ePub

d
hem naar huis zou brengen. Oskar haalde zijn schouders op. Hij woonde wèl aan de andere kant van de stad, zei hij. Dat was een heel eind lopen. Czurda lachte. 'Oskar, ik laatje wel door een van mijn eigen chauffeurs terugbrengen.' Maar toen de limousine met draaiende motor onder aan de bordestrap klaarstond, en Schindler door een blik op de wezenloze ramen boven hem een teken wilde opvangen van die andere wereld, het rijk der marteling, der absolute gevangenschap - de hel achter tralies van degenen die geen potten en pannen hadden om mee te marchanderen - hield Rolf Czurda hem bij de elleboog terug. 'Alle gekheid op een stokje, Oskar, m'n beste kerel. Je zou gek zijn als je echt op een joods grietje verkikkerd zou raken. Ze hebben geen toekomst, Oskar. Dat is niet gewoon ouderwetse jodenhaterspraat; die verzekering geef ik je. Het is overheidsbeleid.'

 

13

 

Zelfs die zomer klampten de mensen binnen de muren zich vast aan het idee van het getto als een klein maar permanent rijk. In 1941 was het gemakkelijk genoeg geweest om daarin te geloven. Er was een postkantoor geweest, er waren zelfs gettopostzegels geweest. Er was ook een gettokrant geweest, al stond er weinig anders in dan verordeningen van de Wawel en de Pomorskastraat. Er was toestemming gegeven voor een restaurant aan de Lwówskastraat: Foersters Restaurant, waar de gebroeders Rosner, terug van de gevaren van het platteland en de wisselvallige hartstochten der boeren, viool en accordeon speelden. Even had het erop geleken dat het onderwijs hier in officiële klaslokalen voortgang zou vinden, dat er orkesten bijeen zouden komen en regelmatig zouden optreden, dat het joodse leven als in een heilzaam organisme langs de straten, van handwerksman tot handwerksman, van geleerde tot geleerde, zou doorstromen. Er was door de SS-bureaucraten van de Pomorskastraat nog niet definitief aangetoond dat het idee van zo'n soort getto niet zomaar als een gril, maar als een belediging voor de rationele richting der geschiedenis moest worden beschouwd. Toen dus Untersturmführer Brandt de voorzitter van de Joodse Raad, Artur Rosenzweig, naar de Pomorska liet halen om met het handvat van een karwats te worden afgeranseld, probeerde hij diens ongeneeslijke beeld van het getto als permanent verblijfsoord te corrigeren. Het getto was een depot, een rangeerspoor, een ommuurde tramremise. Aan alles wat tot de tegenovergestelde visie zou hebben opgewekt was in 1942 inmiddels een einde gemaakt. Het was hier dus anders dan in de getto's waaraan oude mensen zelfs met genegenheid terugdachten. Muziek maken was hier geen beroep. Er waren geen beroepen. Henry Rosner ging in de Luftwaffe-mess op de vliegbasis werken. Daar ontmoette hij een jonge Duitse chef/beheerder, Richard, een goedlachse jongen die zich, zoals een chef dat kan, tussen de elementen koken en barbeheer voor de geschiedenis der twintigste eeuw verschool. Hij en Henry Rosner konden zo goed met elkaar overweg dat Richard de violist door de stad heen placht te sturen om het geld van de Luftwaffe-intendance op te halen -je kon geen Duitser vertrouwen, zei Richard; de vorige was 'm met alle soldij naar Hongarije gesmeerd. Zoals iedere barkeeper die zijn positie waard is, hoorde Richard het een en ander en won hij de sympathie van officieren. Op de eerste juni kwam hij naar het getto, in gezelschap van zijn vriendin, een Volksduitse, die een wijde cape droeg - wat gezien de junibuien geen al te overdreven kledingstuk leek. Door zijn beroep kende Richard een aantal politielui, onder anderen wachtmeester Oswald Bosko, zodat hij zonder moeite het getto binnenkwam, ook al was het officieel verboden terrein voor hem. Eenmaal binnen de poort stak Richard het Plac Zgody over en vond vervolgens het adres van Henry Rosner. Henry was verbaasd hen te zien. Hij had Richard nog maar een paar uur eerder in de mess achtergelaten, en toch stond hij daar met zijn meisje, allebei gekleed alsof ze officieel op bezoek kwamen. Het maakte het jaargetij nog vreemder voor Henry. De afgelopen dagen hadden de gettobewoners bij de oude Poolse Spaarbank aan de Józefiriskastraat in de rij gestaan voor de nieuwe persoonsbewijzen. Op je gele Kennkarte met zijn sepiakleurige pasfoto en grote blauwe J plakten de Duitse beambten nu - als je geluk had - een blauwe strook. De mensen verlieten de bank zwaaiend met hun persoonsbewijs met de
Blauschein
erop, alsof die hun recht om te ademen, hun blijvende legitimiteit aantoonde. Degenen die in de Luftwaffe-mess, de Wehrmacht-garage, de fabriek van Madritsch, Oskars Emalia of de fabriek De Vooruitgang werkten, konden de Blauschein allemaal zonder moeite krijgen. Maar degenen aan wie hij werd onthouden hadden het gevoel dat zelfs hun burgerschap van het getto ter discussie stond. Richard zei dat de jonge Olek Rosner bij zijn vriendin moest komen logeren. Het was te merken dat hij iets in de mess had gehoord. Hij kan niet zomaar de poort uit lopen, zei Henry. Het is met Bosko geregeld, zei Richard. Henry en Manci aarzelden en overlegden met elkaar, terwijl het meisje met de cape beloofde dat ze Olek met chocola zou vetmesten. Een Aktion? vroeg Henry Rosner mompelend. Komt er een Aktion? Richard antwoordde met een vraag. Heb je je Blauschein? vroeg hij. Natuurlijk, zei Henry. En Manci? Manci ook. Maar Olek niet, zei Richard. In de druilerige schemering liep Olek Rosner, enig kind, net zes jaar geworden, onder de cape van de vriendin van Richard de chef het getto uit. Zou een politieman de moeite hebben genomen de cape op te lichten, dan hadden zowel Richard als het meisje voor hun vriendschappelijke uitvluchtje kunnen worden doodgeschoten. Ook Olek zou verdwijnen. In de kinderloze hoek van hun kamer hoopten de Rosners dat ze een verstandig besluit hadden genomen. Poldek Pfefferberg, boodschapper van Oskar Schindler, had eerder dat jaar opdracht gekregen onderwijs te gaan geven aan de kinderen van Symche Spira, verheven glazenmaker, hoofd van de
OD .
Het was een minachtende sommatie, alsof Spira zei: 'Ja, we weten dat je niet voor
mannenwerk
deugt, maar je kunt althans wat voordelen van je opleiding aan mijn kinderen doorgeven.' Pfefferberg vermaakte Schindler met verhalen over de onderwijssessies ten huize van Symche. De politiechef was een van de weinige joden die een hele verdieping voor zichzelf hadden. Daar, te midden van tweedimensionale schilderijen van negentiende-eeuwse rabbijnen, liep Symche op en neer, terwijl hij luisterde naar het onderricht dat Pfefferberg gaf en de kennis blijkbaar als petunia's uit de oren van zijn kinderen wilde zien spruiten. Met zijn hand in zijn jasje gestoken geloofde hij, als man van het lot, dat dit Napoleontische maniertje een onder invloedrijke mannen algemeen gebruikelijk gebaar was.

De echtgenote van Symche was een schimmige vrouw, ietwat beduusd door de onverwachte macht van haar man, misschien ietwat buitengesloten door oude vrienden. De kinderen, een jongen van een jaar of twaalf en een meisje van veertien, waren gezeglijk, maar niet erg begaafd. Hoe het ook zij, toen Pfefferberg naar de Poolse Spaarbank ging, verwachtte hij de Blauschein zonder moeite te zullen krijgen. Hij was ervan overtuigd dat zijn werk bij de kinderen Spira als onmisbare arbeid zou worden aangemerkt. Op zijn gele persoonsbewijs stond hij als
Docent Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs
vermeld, en in een rationele wereld die nog maar ten dele op zijn kop stond was dat een eervol etiket. De beambten weigerden hem echter de plakstrook te geven. Hij ging met hen in discussie en vroeg zich af of hij zich moest beroepen op Oskar of op Herr Szepessi, de Oostenrijkse bureaucraat die aan het hoofd van het Duitse Arbeidsbureau verderop in de straat stond. Oskar had hem al een jaar lang gevraagd bij Emalia te komen, maar Pfefferberg had altijd gevonden dat het zijn clandestiene activiteiten te veel zou beperken als hij een volledige baan had. Toen hij het bankgebouw uit kwam, waren detachementen van de Duitse Veiligheidspolitie, de Poolse Blauwe Politie, en de Politieke Afdeling van de
od
op de stoepen bezig met het controleren van ieders persoonsbewijs en het arresteren van degenen die de plakstrook niet hadden. Een rij afgekeurden, schichtig kijkende mannen en vrouwen, stond al midden op dejózefinskastraat. Pfefferberg nam zijn Poolse militaire houding aan en legde uit dat hij natuurlijk een aantal vakken beheerste. Maar de
Schupo
waar hij tegen sprak schudde zijn hoofd en zei: 'Kom maar niet met verhaaltjes aan; geen Blauschein; je sluit je bij die rij aan. Begrepen, jood?' Pfefferberg ging in de rij staan. Mila, de tengere, knappe vrouw waarmee hij anderhalfjaar geleden was getrouwd, werkte voor Madritsch en had haar Blauschein al. Dat was dus in orde. Toen er meer dan honderd mensen in de rij stonden, moesten ze de hoek om, langs het ziekenhuis naar de binnenplaats van de oude Optima-banketbakkerij lopen. Daar stonden al honderden te wachten. Degenen die er het eerst waren hadden beslag gelegd op de schaduwrijke plekken van wat vroeger de stal was geweest, waar de Optima-paarden tussen de dissels van wagens beladen met roomsoezen en likeurbonbons werden gespannen. Het was geen luidruchtige groep. Er waren gestudeerden bij, bankiers als de Holzers, apothekers en tandartsen. Ze stonden rustig in groepjes te praten. De jonge apotheker Bachner sprak met een oud echtpaar, genaamd Wohl. Hier bevonden zich veel oude mensen. De ouden en armen die afhankelijk waren van het rantsoen van de Joodse Raad. Deze zomer was de Joodse Raad zelf, de verdeler van voedsel en zelfs van ruimte, minder onpartijdig geweest dan vorig jaar zomer. Tussen de gedetineerden liepen verpleegsters van het gettoziekenhuis met emmers water, dat, naar men zei, goed tegen spanning en desoriëntatie hielp. Het was in ieder geval zo ongeveer de enige medicijn, afgezien van wat clandestien cyanide, die het ziekenhuis had te geven. De ouden, de arme families uit de sjtetls, dronken het water halsstarrig zwijgend. De hele dag door kwamen er drie soorten politie met lijsten de binnenplaats op en werden er rijen mensen gevormd die bij de poort van de binnenplaats door SS-detachementen werden opgewacht en afgevoerd naar het station van Prokocim. Sommige mensen wilden aan deze volgende gang ontkomen door in de uithoeken van de binnenplaats te blijven. Maar Pfefferbergs manier was bij de poort rond te hangen en uit te kijken naar een functionaris bij wie hij zomaar iets kon beweren. Misschien zou Spira er zijn, uitgedost als een filmacteur en bereid - met ietwat lompe ironie - hem vrij te laten. In werkelijkheid stond bij het poortwachtershuisje een droef ogende jongen met een OD-pet op een lijst te bestuderen, de bladzijde met tengere vingers bij de hoek vasthoudend. Pfefferberg had niet alleen kort met de jongen in de
OD
gediend, maar ook in het eerste jaar van zijn onderwijscarrière aan het Kosciuszko-lyceum in Podgórze aan zijn zusje les gegeven. De jongen keek op. Panie Pfefferberg, mompelde hij met uit die vervlogen dagen stammend respect. Alsof de binnenplaats vol doorgewinterde misdadigers stond, vroeg hij wat Panie Pfefferberg hier deed. 't Is onzin, zei Pfefferberg, maar ik heb nog geen Blauschein. De jongen schudde zijn hoofd. Komt u maar mee, zei hij. Hij liep met Pfefferberg naar een hogere geüniformeerde Schupo bij de poort en salueerde. Hij zag er met zijn rare OD-pet en magere, kwetsbare hals niet erg heldhaftig uit. Later vermoedde Pfefferberg dat zijn geloofwaardigheid daardoor groter was geweest. 'Dit is Herr Pfefferberg van de Joodse Raad,' loog hij met een knappe combinatie van respect en gezag. 'Hij heeft een paar familieleden bezocht.' Het omvangrijke politiewerk dat op de binnenplaats werd uitgevoerd scheen de Schupo te vervelen. Achteloos wuifde bij Pfefferberg de poort uit. Pfefferberg had geen tijd om de jongen te bedanken of na te denken over de mysterieuze vraag waarom een kind met een magere hals zelfs tot aan de dood voor je zal liegen, alleen maar omdat je zijn zusje met de ringen hebt leren omgaan. Pfefferberg rende direct naar het Arbeidsbureau en drong zich door de rij wachtenden heen. Achter de balie zaten Fraulein Skoda en Fraulein Knosalla, twee stevige, gezonde Sudetenduitse meisjes.'
Liebchen, Liebchen
,' zei hij tegen Skoda, 'ze willen me weghalen omdat ik die plakstrook niet heb. Bekijk me eens, vraag ik je'. (Hij was gebouwd als een stier, en had voor zijn land hockey gespeeld en deel uitgemaakt van het Poolse skiteam.) 'Ben ik niet precies het soort kerel dat je hier graag in de buurt zou hebben?' Ondanks de mensenmassa's die haar de hele dag geen rust hadden gelaten, trok Skoda haar wenkbrauwen op terwijl ze een glimlach niet kon onderdrukken. Ze nam zijn Kennkarte aan. 'Ik kan u niet helpen Herr Pfefferberg,' zei ze tegen hem. 'Zij hebben hem u niet gegeven, dus kan ik het ook niet. Helaas...' 'Maar je kunt hem me wèl geven, Liebchen,' drong hij met luide, verleidelijke, melodramatische stem aan. 'Ik beheers vakken, Liebchen, ik beheers vakken.' Skoda zei dat alleen Herr Szepessi hem kon helpen, en het onmogelijk was ervoor te zorgen dat hij Szepessi te spreken kreeg. Daar zouden dagen overheen gaan. 'Maar je zult ervoor zorgen, Liebchen,' drong Pfefferberg aan. En dat deed ze. Daaraan ontleende ze haar reputatie een fatsoenlijk mens te zijn, omdat ze zich losmaakte van de starre beleidslijn en, zelfs op een drukke dag, op het individuele gezicht kon reageren. Maar een oude man vol wratten zou misschien minder succes bij haar hebben gehad. Herr Szepessi, die ook een humane reputatie had, al diende hij het monsterlijke apparaat, wierp een snelle blik op Pfefferbergs persoonsbewijs en mompelde: 'Maar we hebben geen gymleraren nodig.' Pfefferberg had Oskars werkaanbod altijd afgeslagen, omdat hij zichzelf als een schnabbelaar, als een individualist beschouwde. Hij had geen zin om daar in het sombere Zablocie voor een mager loontje lange diensten te draaien. Maar nu begreep hij dat het tijdperk van het individualisme aan het verdwijnen was. De mensen moesten als basis voor het leven een vak hebben. 'Ik ben metaalpolijster,' zei hij tegen Szepessi. Hij had korte perioden gewerkt bij een oom van hem in Podgórze die een metaalfabriekje aan de Rekawka dreef. Herr Szepessi keek Pfefferberg vanachter zijn bril aan. 'Zo,' zei hij, 'dat is tenminste een beroep.' Hij nam een pen, kraste
Docent Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs
grondig door, daarmee een streep halend door de Jagiellonische opleiding waar Pfefferberg zo trots op was, en schreef er
Metaalpolijster
boven. Hij reikte naar een rubberstempel en een pot plaksel en pakte uit zijn bureau een blauwe strook. 'Nu,' zei hij, terwijl hij het document weer aan Pfefferberg overhandigde, 'nu kunt u, mocht u een Schupo tegenkomen, hem ervan overtuigen dat u een nuttig lid van de maatschappij bent.' Later dat jaar zouden ze de arme Szepessi naar Auschwitz sturen omdat hij zo gemakkelijk over te halen was.

Other books

A Dog in Water by Kazuhiro Kiuchi
Timecaster: Supersymmetry by Konrath, J.A., Kimball, Joe
2013: Beyond Armageddon by Ryan, Robert
Running Scarred by Jackie Williams
Wicked All Night by Shayla Black
All Fall Down by Annie Reed