Read De Kaart En Het Gebied Online
Authors: Michel Houellebecq
.
Op 25 oktober pakte Jed de telefoon om Franz te melden dat zijn schilderij af was. Al een paar maanden hadden ze elkaar weinig gezien; in tegenstelling tot wat hij vaak deed, had hij hem niet gebeld om voorbereidende studies en schetsen te laten zien. Franz van zijn kant had zich op andere tentoonstellingen gericht, die vrij goed hadden gelopen, zijn galerie genoot sinds een paar jaar enig aanzien, zijn notering steeg geleidelijk - zonder dat dat zich nog in een aanzienlijke omzet vertaalde.
Franz verscheen om zes uur 's avonds. Het doek stond midden in het atelier, gespannen op een standaardspieraam van 116 bij 89 centimeter, goed verlicht door een halogeenbak. Franz ging recht ervoor op een linnen vouwstoel zitten en keek er ongeveer tien minuten naar zonder een woord te zeggen.
'Goed...' erkende hij ten slotte. 'Je bent af en toe een ramp, maar je bent een goeie kunstenaar. Ik moet toegeven dat dit de moeite van het wachten waard was. Het is een goed schilderij; een heel goed schilderij zelfs. Weet je zeker dat je het hem cadeau wilt doen?'
'Ik heb het beloofd.'
'En de tekst, komt die binnenkort?'
'Voor het eind van de maand.'
'Maar hebben jullie contact, of niet?'
'Niet echt. Hij heeft me in augustus alleen een mail gestuurd om te zeggen dat hij weer in Frankrijk is komen wonen, dat hij het huis in de Loiret heeft kunnen kopen waar hij zijn kinderjaren heeft doorgebracht. Maar hij schreef ook dat dat er niets aan veranderde, dat ik de tekst eind oktober zou hebben. Ik heb er alle vertrouwen in.'
Inderdaad ontving Jed op 31 oktober 's ochtends een mail met een tekst zonder titel van een vijftigtal pagina's, die hij onmiddellijk doorstuurde aan Marylin en Franz, toch wel een beetje bezorgd: was het niet te lang? Zij stelde hem meteen gerust: integendeel, zei ze, het was altijd beter om 'volume te hebben'.
Ook al wordt hij tegenwoordig eerder als een historisch curiosum beschouwd, toch bevat die tekst van Houellebecq - de eerste van dergelijke omvang die aan Martins oeuvre is gewijd-een aantal interessante intuïties. Als eerste ziet hij achter de variatie aan thema's en technieken een eenheid in het werk van de kunstenaar en ontdekt hij een diepe logica in het feit dat deze, na gedurende zijn opleidingsjaren de essentie van de fabricaten van de wereld te hebben nagejaagd, zich in een tweede deel van zijn leven voor de makers ervan interesseert.
De blik die Jed Martin op de samenleving van zijn tijd richt, stelt Houellebecq, is veel meer die van een etnoloog dan van een politiek commentator. Martin, benadrukt hij, heeft niets van een geëngageerd kunstenaar, en hoewel
De beursgang van het aandeel Beate Uhse,
een van zijn schaarse massascènes, aan het historische expressionisme kan doen denken, zijn we hier mijlenver verwijderd van de wrange, bijtende benadering van een Georg Grosz of een Otto Dix. Zijn
traders
in joggingbroek en sweatshirt met capuchon die vermoeid en afgestompt de grande dame van de Duitse porno-industrie toejuichen, zijn de directe erfgenamen van de gegoede burgers in jacquet die elkaar onophoudelijk tegenkomen op de recepties die Fritz Lang in de
Mabuse-
reeks ten tonele voert; ze worden behandeld met dezelfde distantie, dezelfde objectieve koelheid. Zowel in zijn titels als op zijn schilderijen zelf is Martin altijd ongekunsteld en direct: hij beschrijft de wereld en gunt zichzelf maar zelden een poëtische noot, een verklarende ondertitel. Hij doet dat echter wel in een van zijn meest geslaagde werken,
Bill Gates en Steve Jobs bespreken de toekomst van de informatica
, waaraan hij de ondertitel
Het Palo Alto-gesprek
heeft meegegeven.
.
Achteroverhangend in een tenen stoel had Bill Gates zijn armen wijd gespreid en glimlachte naar zijn gespreksgenoot. Hij droeg een katoenen broek en een kaki overhemd met korte mouwen, met daaronder blote voeten in teenslippers. Het was niet meer de Bill Gates in donkerblauw kostuum uit de tijd dat Microsoft zijn greep op de wereld verstevigde, de tijd dat hijzelf de sultan van Brunei onttroonde als rijkste persoon op aarde. Het was nog niet de betrokken, smartelijke Bill Gates die Sri Lankaanse weeshuizen bezocht of de internationale gemeenschap opriep tot waakzaamheid voor het opvlammen van de pokken in de landen van West-Afrika. Het was een ontspannen tussen-Bill Gates, zichtbaar blij dat hij zijn baan als
chairman
van 's werelds grootste softwarefabrikant had opgegeven, kortom een Bill Gates op vakantie. Alleen de bril met het metalen montuur en de sterk vergrotende glazen kon nog de herinnering aan zijn
nerd-ve
rleden oproepen.
Tegenover hem leek Steve Jobs, hoewel in kleermakerszit gezeten op de witlederen bank, paradoxaal genoeg een belichaming van de gestrengheid en de
Sorge
die traditioneel met het protestantse kapitalisme worden geassocieerd. Er was niets Californisch aan de manier waarop zijn rechterhand zijn kaak omvatte als om hem te helpen bij een moeilijke overpeinzing, aan de blik vol onzekerheid die hij op zijn gespreksgenoot liet rusten; en zelfs het hawaïhemd waarmee Martin hem had uitgedost wist niet de indruk van algehele droefheid te verjagen die naar voren kwam uit zijn lichtelijk gekromde houding en de
uitdrukking van ontreddering die op zijn gezicht te lezen viel.
De ontmoeting vond duidelijk plaats bij Jobs thuis. Combinatie van witte meubels met een strak design en etnische wandkleden in felle kleuren: alles in het vertrek riep het esthetisch universum van de oprichter van Apple op, het volstrekte tegendeel van de orgie aan hightech gadgets, op het sciencefictionachtige af, die volgens de legende het huis typeerde dat de oprichter van Microsoft had laten bouwen in een voorstad van Seattle. Tussen de twee mannen in lag op een salontafel een schaakbord met handgemaakte houten stukken; ze hadden de partij net onderbroken in een bijzonder ongunstige stelling voor zwart - dat wil zeggen voor Jobs.
Op sommige bladzijden van zijn autobiografie,
De weg naar de toekomst,
schemert er bij Bill Gates iets door wat op absoluut cynisme zou kunnen lijken - met name in de passage waar hij zonder blikken of blozen toegeeft dat het voor een bedrijf niet perse een voordeel is om de meest innovatieve producten op de markt te brengen. Meestal is het beter om af te wachten wat de concurrenten doen (waarmee hij duidelijk, zonder de naam te noemen, naar zijn concurrent Apple verwijst) en die hun producten te laten uitbrengen, de moeilijkheden te laten trotseren die elke innovatie met zich meebrengt, de kastanjes uit het vuur te laten halen zeg maar; en dan, in tweede instantie, de markt te overspoelen met laaggeprijsde kopieën van de producten van de concurrentie. Maar dat ogenschijnlijke cynisme, zo stelt Houellebecq in zijn tekst, is niet Gates' diepe waarheid; die waarheid valt eerder te vinden in de opmerkelijke, haast ontroerende passages waarin hij uiting geeft aan zijn geloof in het kapitalisme, in de raadselachtige 'onzichtbare hand'; aan zijn absolute, rotsvaste overtuiging dat de markt, ongeacht alle wisselvalligheden en ogenschijnlijke tegenvoorbeelden, per slot van rekening altijd gelijk heeft: het belang van de markt valt altijd samen met het algemeen belang. Dan verschijnt Bill Gates in zijn diepe waarheid als een gelovige, en dat geloof, die argeloosheid van het oprechte kapitalisme, heeft Jed Martin weten over te brengen door hem af te beelden met wijd open armen, hartelijk en joviaal, zijn bril glanzend in de laatste stralen van de zon die ondergaat boven de Pacific. Jobs daarentegen, vermagerd door ziekte, met een zorgelijk gezicht waarop de spikkels van een dun baardje staan en dat pijnlijk op zijn rechterhand steunt, doet denken aan een rondreizende evangelist die misschien wel voor de tiende keer zijn preken moet afsteken voor een dun gezaaid en onverschillig publiek, en dan ineens door twijfel wordt overmand.
Toch leek de roerloze, verzwakte Jobs ondanks zijn verloren stelling meester van het spel; dat, zo stelt Houellebecq in zijn tekst, was de diepe paradox van dit doek. In zijn ogen blonk nog altijd de vlam die niet alleen predikers en profeten eigen is, maar ook de uitvinders die Jules Verne zo vaak beschrijft. Een aandachtiger blik op de schaakstelling die Martin had afgebeeld, leerde dat Jobs niet perse verloren stond; en dat hij de partij met een dameoffer in drie zetten kon afmaken door een kloeke matvoering met loper en paard. Op dezelfde manier had je de indruk dat hij, door de flitsende intuïtie van een nieuw product, de markt zomaar ineens nieuwe normen kon opleggen. Door de glazen wand achter de twee mannen zag je een landschap van bijna surreëel smaragdgroene weiden in een zachte glooiing afdalen tot een rij kliffen, waar ze een naaldbos bereikten. Verderop rolde de Pacific zijn eindeloze, goudbruine golven af. In de verte waren meisjes op het gras een partijtje frisbee begonnen. De avond viel over Noord-Californië, in de prachtige explosie van een ondergaande zon die Martin haast onwaarschijnlijk had willen doen lijken in zijn oranjegele pracht, en de avond viel over het meest geavanceerde deel van de wereld; ook dat, die eindeloze droefenis van het afscheid, viel in Jobs' ogen te lezen.
Twee overtuigde aanhangers van de markteconomie; twee vastberaden steunpilaren van de Democratische Partij ook, en toch twee tegengestelde facetten van het kapitalisme, die onderling even veel van elkaar verschilden als een bankier van Bal-zac en een ingenieur van Verne.
Het Palo Alto-gesprek,
zo stelde Houellebecq tot besluit, was een veel te bescheiden ondertitel; Jed Martin had zijn schilderij beter
Een korte geschiedenis van het kapitalisme
kunnen noemen; want dat was het inderdaad.
Na enig dralen werd de datum van de vernissage vastgesteld op
ii
december, een woensdag-de ideale dag, volgens Marylin. De catalogi, met spoed gedrukt in Italië, kwamen net op tijd binnen. Het waren elegante, zelfs luxueuze objecten-daar moet je niet op beknibbelen, had Marylin besloten, naar wie Franz steeds meer zijn oren liet hangen, het begon gewoon bizar te worden, hij volgde haar tijdens haar telefoontjes overal, van kamer naar kamer, als een bichon.
Toen ze een stapel catalogi bij de ingang hadden neergelegd en nog eens hadden gecontroleerd of alle doeken goed hingen, viel er niets meer te doen tot zeven uur 's avonds, het tijdstip van de opening, en de galeriehouder begon zichtbare tekenen van nervositeit te vertonen; op zijn zwarte Diesel-spijkerbroek droeg hij een vreemde, geborduurde Slowaakse boerinnenkiel. Marylin, heel cool, checkte nog wat details op haar mobiel en liep van het ene schilderij naar het andere met Franz op haar hielen.
It's a game, it's a million dollar game.
.
Tegen halfzeven begon Jed moe te worden van het gedraai van de twee trawanten, en hij kondigde aan dat hij een ommetje ging maken. 'Gewoon een ommetje over straat, ik loop even wat over straat, wees niet bang, lopen is goed voor de gezondheid.'
Zijn opmerking getuigde van overdreven optimisme, besefte hij zodra hij voet zette op de Boulevard Vincent-Auriol. Auto's reden op hoge snelheid voorbij en spetterden hem nat, het was koud en de regen viel met bakken uit de hemel, dat was alles wat je de Boulevard Vincent-Auriol die avond kon nageven. Een grote Casino-supermarkt en een Shell-tankstation bleven de enige waarneembare centra van energie, de enige maatschappelijke opties die misschien nog verlangen, geluk en vreugde konden oproepen. Jed kende die kernen van leven al: van de Casino was hij jarenlang vaste klant geweest, voordat hij was geswitcht naar de Franprix aan de Boulevard de 1'Hôpital. Ook de Shell kende hij goed: hij was op heel wat zondagen blij geweest dat hij daar Pringles en flessen Hépar-bronwater kon inslaan, maar dat was die avond onzinnig, er was uiteraard een cocktail voorzien, ze hadden de hulp van een
traiteur
ingeroepen.
Toch liep hij te midden van tientallen andere klanten de supermarkt binnen, waar hij direct verschillende verbeteringen kon vaststellen. In de buurt van de boeken bood een tijdschriftenafdeling nu een flinke keus aan kranten en bladen. Het aanbod aan verse Italiaanse pasta was nog overvloediger dan voorheen, helemaal niets leek de opmars van verse Italiaanse pasta te kunnen stuiten; en bovenal waren de foodcourtfaciliteiten van de winkel verrijkt met een prachtige, gloednieuwe selfservice Salad Bar met zo'n vijftien variëteiten op een rij, waarvan sommige er verrukkelijk uitzagen. Dat alles gaf hem veel zin om terug te switchen; het gaf hem
verduiveld
veel zin om terug te switchen, zou Houellebecq hebben gezegd, wiens afwezigheid Jed ineens intens verdrietig stemde daar tegenover de Salad Bar, waar een paar vrouwen van middelbare leeftijd dubbend de calorische waarde van de aangeboden composities probeerden in te schatten. Hij wist dat de schrijver net als hij een voorliefde had voor de verkoop via supermarkten,
echte
verkoop zoals hij graag zei, en net als hij vurig verlangde naar de fusie, in een meer of minder utopische en verre toekomst, van de verschillende winkelketens tot één grote totaalsupermarkt die in alle menselijke behoeften zou voorzien. Wat zou het mooi zijn geweest om samen deze gerenoveerde Casino te bezoeken en elkaar met een elleboogstoot te wijzen op volkomen nieuwe productsegmenten, of op een bijzonder volledig en helder nieuw voedingswaarde-etiket...!
Werd hij langzaam overmand door een
gevoel van vriendschap
voor Houellebecq? Het woord zou overdreven zijn geweest, en hoe dan ook dacht Jed niet dat een dergelijk gevoel in hem zou kunnen postvatten: hij had de puberteit en de prille volwassenheid doorlopen zonder aan al te intense vriendschappen ten prooi te vallen, terwijl die levensfasen toch als bijzonder gunstig voor het opbloeien daarvan worden beschouwd; het was niet erg waarschijnlijk dat hij nu,
op latere leeftijd
, nog vriendschap zou kennen. Maar toch, hij had hun ontmoeting op prijs gesteld en vond vooral zijn tekst erg mooi, om niet te zeggen opmerkelijk trefzeker in zijn intuïties, gezien de overduidelijke onwetendheid van de auteur op het gebied van de beeldende kunst. Natuurlijk had hij hem uitgenodigd voor de vernissage; Houellebecq had geantwoord dat hij 'zou proberen langs te komen', wat inhield dat de kans om hem te zien zo ongeveer nihil was. Aan de telefoon was hij erg opgewonden geweest over de inrichting van zijn nieuwe huis: toen hij twee maanden eerder een soort sentimentele pelgrimstocht had gemaakt naar het dorp waar hij zijn kindertijd had doorgebracht, bleek het huis waar hij was opgegroeid te koop te staan. Hij had dat opgevat als 'een absoluut mirakel', een teken van het lot, en had het meteen gekocht, zonder ook maar af te dingen op de prijs, had zijn spullen verhuisd - waarvan de meeste overigens nog altijd in de oorspronkelijke dozen zaten - en was het huis nu aan het meubileren. Hij had het kortom over niets anders gehad, en Jeds schilderij leek hem niets te kunnen schelen; maar Jed had toch beloofd het hem te komen brengen na de vernissage en de eerste dagen van de tentoonstelling, wanneer zich soms nog een paar verlate journalisten aandienden.