Four Blondes (25 page)

Read Four Blondes Online

Authors: Candace Bushnell

BOOK: Four Blondes
2.16Mb size Format: txt, pdf, ePub

Waar je ook gaat, iedereen kijkt je aan alsof ze verwachten haat voor je te zullen voelen, en hun reacties zijn net als stenen, die keer op keer doel treffen tot je uiteindelijk dichtklapt, je armen over je hoofd slaat en geleidelijk in het niets verdwijnt.

DW trommelt met zijn nagels op de armleuning. 'Ik ben getrouwd geweest...' zegt hij. 'Twee keer zelfs.'

'Ja,' zeg ik vlak, 'ik weet het.' Met een klein stemmetje, omdat ik inmiddels echt overstuur ben door die foto in de Star en het begeleidende artikel, waarin ik ervan word beschuldigd anorexia te hebben, wat NIET het geval is, maar wat ik wel heb is zo ingewikkeld dat ik het mezelf al niet eens duidelijk kan maken.

'Ik ben getrouwd geweest,' zegt DW weer, 'en wat me vooral duidelijk is geworden is dat in een huwelijk de onbeduidende dingen het belangrijkste zijn. Met andere woorden, dingen als een gezellig babbeltje tijdens het ontbijt, een luchtig gesprek op een feestje en zo af en toe eens een complimentje zijn belangrijker dan wat je werkelijk vóelt, want, als we heel eerlijk zijn, kan dat eigenlijk niemand echt iets schelen.'

Ik knik zwijgend en vraag me af waarom DW en ik steeds maar weer dezelfde gesprekken voeren, zodat ik hem er eigenlijk niet meer op hoef te wijzen dat zijn laatste huwelijk op zo'n afschuwelijke wijze is geëindigd (met een steekspel in de krant) en dat zijn vrouw, die inmiddels toch zeker tachtig is maar een stuk of tien facelifts heeft gehad en een zonnebril met roze getinte glazen draagt, elk feestje verlaat zodra zijn naam valt.

'Sterker nog,' vervolgt DW, zonder hier acht op te slaan, 'ik zou willen beweren dat in elk aspect van het leven de onbeduidende dingen het allerbelangrijkst zijn. Ik bedoel maar, wie maakt het wat uit dat je eigenlijk een eikel bent als je zit te dineren aan een tafel met mooie bloemen, met een geweldig iemand aan je linkerzijde en een geweldig iemand aan je rechterzijde, terwijl fotografen plaatjes schieten en jij sokken draagt van kasjmier - godbetert - en je precies op de goede manier lacht en je foto uiteindelijk op de society-pagina's van Vogue komt te staan. Dat is toch waar het om draait, of niet soms? Jij begrijpt dat natuurlijk niet omdat je, zoals alle mensen met geestelijke problemen, volkomen op jezelf gefixeerd bent. Je bent eigenlijk totaal niet geïnteresseerd in mij, of in het feit dat die hond van je elk moment op mijn Prada-pak kan gaan kwijlen.'

'Mr Smith kwijlt niet,' zeg ik, maar ik kan niet echt kwaad worden, vanwege de zojuist beschreven toestand waarin ik verkeer.

'O sorry, ik bedoelde jou,' zegt DW.

Ik laat mezelf - met Mr Smith nog altijd in mijn armen - vanuit de taxi Maddison Avenue op leiden, waar iemand met een pneumatische boor de stoep staat te bewerken, een Mercedes-sportwagentje met keiharde rapmuziek voorbij komt, en allerlei mensen langslopen die hoogfrequente golven van KIJK MIJ NOU, KIJK MIJ NOU, KIJK MIJ NOU uitzenden, zodat zelfs in dit ene korte ogenblik de herrie van de stad overweldigend is en ik het gevoel heb dat het allemaal bovenop me valt. We gaan een smalle, terracotta trap op en komen in de beautysalon, voorzien van daklichten en marmeren zuilen en met in het midden een fontein - volgens mij bedoeld om het beeld op te roepen van een Romeins bad - met daaromheen vrouwen in een witte badjas en met een tulband om hun hoofd, die loom in tijdschriften liggen te bladeren. Ik word meegetroond naar het privé-gedeelte, waar de 'sterren' onder handen worden genomen. Een vrouw in een sari probeert me voortdurend koffie, thee of water aan te smeren - als ik om een Bloody Mary vraag, kijkt iedereen geschokt - en schuift Mr Smith steeds bakken met water onder zijn neus waar schijfjes citroen in dobberen, wat hij wijselijk laat staan.

En dan beginnen ze te knippen. Ze knippen mijn lange haar af, dat ik al mijn leven lang heb - het is mijn leven - mannen zijn dol op lang haar - en dat allerlei verschillende tinten blond heeft gekend, al naargelang ik voldoende geld had om het te laten verven, of dat ik mijn toevlucht moest nemen tot Sun-In, of dat een van mijn homovrienden met me te doen had en wel iemand wist die het voor niets wilde doen - dat kostte geen enkele moeite toen de roddelrubrieken eenmaal melding maakten van het feit dat ik iets met de prins van Luxenstein had - en dan komt DW naar me toe en zegt: 'Er zijn een hoop mensen die geweldig hun best hebben gedaan om te zorgen dat je hier zit, Cecelia.' Hij blaast de rook uit door zijn neusgaten.

Ik zeg: 'Moet ik me nu schuldig voelen?'

'Alleen dankbaar,' zegt hij en loopt weg.

En ik zweer het, terwijl ze aan het knippen zijn hoor ik dat er over me wordt gepraat. Ik hoor mijn naam fluisteren. Tot ik het uiteindelijk niet meer kan verdragen en krijs: 'Kan iedereen misschien even zijn kop houden?'Wat ze vervolgens allemaal doen, op één ongelukkige na die maar dóórgaat, en met een hoge nasale stem in zijn mobiele telefoon praat. '... inderdaad, Dick. Ze zit hier nu. Een compleet nieuw image. En volkomen gestoord. Ze weigert die hond los te laten. Zegt geen stom woord. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zulke negatieve vibraties uitstraalt. Misschien zou ze eens wat met kristallen moeten proberen -' Uiteindelijk kijkt hij op en vanaf dat moment zegt niemand meer iets.

'Wat heb ik jou ooit misdaan?' fluister ik met hese stem.

Ik kijk naar mezelf in de spiegel. Mijn ogen zijn wijdopen en blauw. Wijdopen omdat ik WEET dat het geen goed moment is om te gaan huilen, niet met al die MENSEN (als je ze al zo kunt noemen) om me heen, die verschillende gemoedstoestanden uitstralen, variërend van minachting tot geschokt afgrijzen of medelijden. Het doet me denken aan mijn eerste dag op die school in Massachusetts, toen ik een jaar of tien was en een stuk langer dan alle andere kinderen, die op het schoolplein om me heen kwamen staan en me uitscholden voor-

'Prinses - Cecelia,' zegt de coloriste. Ze heeft een langwerpig gezicht en grote tanden en ze is net een pratend paard, maar dan wel een aardig paard. 'Ik hoop niet dat u dit... de hele salon aanrekent. Hij is hier nog maar net. Ik stuur hem ogenblikkelijk de laan uit.'

Kon ik iemand de laan uit laten sturen?

'O,' zeg ik zachtjes en knik, net boven de kop van Mr Smith uit.

'Zijn gedrag was zeer, zeer ongepast,' zegt ze en duwt tegen de rugleuning van mijn stoel, waardoor die op en neer gaat. 'David,' zegt ze bits, 'pak je spullen. Je kunt gaan.'

Deze David, die zich zo onzichtbaar mogelijk probeert te maken, is een magere jongen met donker haar en donkere ogen met zwarte kringen eronder, die het beeld oproept van anonieme seks.

'Best,' zegt hij uit de hoogte. Onze blikken kruisen elkaar heel even in de spiegel en ik zie zijn hele deerniswekkende levensverhaal voor me: met de bus uit een of ander gat in het Midden-Westen gekomen, ambitieus en een geboren scharrelaar, zal alles doen om een zetje naar de volgende trede van de ladder te krijgen (gewoon voor de lol of om er beter van te worden), zal alles doen om zijn schamele afkomst te verhullen en iedereen te doen geloven dat hij iemand anders is. Hij zal vooral keer op keer vertellen hoe hij dankzij mij is ontslagen, en dit gespreksonderwerp zal zich als een virus door zijn kennissenkring verspreiden.

Ik kan het weten. Ik ging vroeger veel met dit soort mensen om.

Ik behoorde zelf tot dit soort mensen.

Ik kan het ontkennen. Zelfs tegenover mezelf.

'Ik ben eigenlijk heel... normaal,' zeg ik zachtjes.

En is dat niet een van mijn problemen? Ben ik normaal?

'O ja, dat is duidelijk,' zegt de coloriste.

Ik ben precies zoals een miljoen andere vrouwen in New York.

'U komt toch uit-?'

Massachusetts,' zeg ik. 'Mijn oma kwam ook uit Massachusetts.' 'Wat leuk,' zeg ik. En realiseer me dat ik voor het eerst sinds - wat zal het zijn? weken? - een normaal gesprek voer. Ze smeert een kleverig wit goedje in mijn haar. 'Hoe heet uw hondje?' vraagt ze.

Dokter Q likt aan de punt van zijn potlood.

'Dus je denkt dat...' zegt hij en kijkt even in zijn schrift, 'je echtgenoot en deze, deze vriend van je, DW, de PR-man, een complot hebben gesmeed en je willen dwingen om... even kijken... de Amerikaanse versie van prinses Diana te worden. Die, zoals je zo scherp opmerkt, dood is. Dat betekent... dat jij, bewust dan wel onbewust, denkt dat je man jou heimelijk. .. dood wenst.'Stilte.'Nou?'

'Ik heb ze er aan de telefoon over horen praten.'

'Over jouw dood.'

'NEEEE,' gil ik. 'Over het complot.'

'O. Het complot.'

'DW vertelde me dat er een allesonthullend boek in de maak is.'

'Cecelia,' zegt dokter Q, 'waarom zou iemand een boek willen schrijven- een"niet-geautoriseerde biografie"- over jou?'

'Omdat de pers... ze zitten altijd achter me aan... en dan is er nog dat meisje, die Amanda. Dat meisje dat... dood is.'

'Je noemt iemand die, naar jouw eigen zeggen, je beste vriendin was, "dat meisje"?'

'Toen was ze nog niet mijn beste vriendin.'

'Dat meisje?'

'Goed dan... die vrouw.' Stilte. 'Mijn foto stond vanochtend in alle kranten. Van gisteravond. Bij het ballet...' fluister ik.

'Was jij dat, Cecelia? Dat meisje met dat korte witte haar, dat de trap af rende, over haar schouder keek, lachte, de hand van een onbekende jongen vasthield?'

'Ja! JA. Heeft u mijn NAAM er niet onder zien staan... prinses Cecelia...' Ik stort in, begin te huilen, bedek mijn gezicht met papieren zakdoekjes. 'Er staan fotografen voor het raam!'

Dokter Q staat op en trekt het gordijn open. 'Er is niemand. Alleen de portier en de oude mevrouw Blooberstein en die vreselijke chihuahua.'

'Misschien heeft de portier ze weggestuurd.'

'Cecelia,' zegt dokter Q, en loopt weer naar zijn stoel, 'waar was jij in augustus 1969?'

'U weet heel goed waar ik toen was.'

'Waar was je?'

'Yazgur's Farm,' zeg ik op uitdagende toon.

'En wat deed je daar? Gonna join in a rock- 'n-roll band?'

'Dokter Q, ik was drie. Mijn moeder had me erheen gesleurd. Niemand besteedde ook maar enige aandacht aan me. Ik liep uren met een poepbroek rond. Mijn moeder was aan het trippen op LSD .'

'And everywhere was a song and a celebration.'

'Het was helemaal geen feest... ik moest dansen van de hippies... ik wist niet waar ik was... mijn moeder was aan het trippen op lsd.'

Dokter Q verandert in Mrs Spickel, de hulpverleenster. 'Dag, Cecelia. Je moeder is dood. Bof jij even dat het nu gebeurt, nu je zeventien bent, en niet toen je een klein meisje was. Ik begrijp dat je moeder erg losbandig was -'

Ik huil. Ik ben hysterisch aan het huilen, alsof ik elk moment in tweeën kan breken. Ik word wakker.

Natuurlijk is het Hubert's moeder die dood is, niet die van mij.

Ze is om het leven gekomen tijdens een krankzinnig skiongeluk toen Hubert zeventien was.

Arme kleine verloren prins, zoals hij daar op het dek van zijn zeven meter lange raceboot staat, met één hand aan het roer, uitkijkend over het water, weemoedig maar ergens ook kwaad (als iemand die zichzelf probeert te harden en zijn tranen leert weg te slikken), terwijl er een donkere haarlok over zijn voorhoofd valt. Hij is de droom van alle tienermeisjes: een man met verdriet, een man die gered moet worden, een prins, een tieneridool.

Ik kan hem redden, denk ik, en kijk naar de zwartwitfoto op de voorkant van Time, terwijl ik in de woonkamer op de goedkope salontafel van Scandinavisch hout zit, die naast de hobbelige groene polyester bank staat in het huis in Lawrenceville, Massachusetts, waar mijn moeder heeft besloten te gaan wonen met de man die werkzaam is in de visindustrie.

Ik kan je redden, kleine prins, denk ik, hoewel hij helemaal niet klein is (1 meter 85) en al bijna een man, en absoluut onbereikbaar, aangezien hij in het Caribisch gebied verblijft in de huizen van de jetset, en voornemens is in het najaar aan Harvard te gaan studeren. Ik kijk aandachtig naar de foto en fantaseer dat hij in het ziekenhuis ligt, ten gevolge van een ongeluk, zijn hoofd in verband gewikkeld, en dat hij zegt: 'Ik wil dat Cecelia komt. Cecelia moet komen', waarna ik de ziekenhuiskamer binnenstorm en hij mijn gezicht kust.

Ik ben tien.

Wat is er met me gebeurd?

Ik was altijd zo sterk en vastberaden. En fel, zei men. Veel mensen waren bang voor me. Het was duidelijk dat ik ergens mijn zinnen op had gezet, maar niemand wist waarop.

Ik wel.

Ik wilde de prins.

Vanaf mijn tiende heb ik alles gedaan om te zorgen dat het onafwendbare lot mij op zijn pad zou vinden. Hoe wist ik dat ik kunstgeschiedenis moest gaan studeren? Dat wist ik gewoon. En dat ik een baantje moest zien te bemachtigen in een bekende galerie in SoHo, waar ik rijke en glamoureuze mannen en vrouwen zou leren kennen (met name mannen), die een mooie zelfingenomen jonge vrouw met gevoel voor humor in hun hart zouden sluiten en in hun midden zouden opnemen en met wie ze zich maar wat graag in de stad zouden vertonen, zodat zelfs zonder de legitimiteit van familiekapitaal of naam, haar foto in kranten en tijdschriften zou prijken als een van de aanwezigen op die en die gelegenheid? En hoe wist ik, die dag dat Tanner de galerie binnen kwam lopen, dat ik al het mogelijke in het werk moest stellen om te zorgen dat ik zijn vriendin werd, zodat ik op het moment dat degene die ik werkelijk begeerde binnen kwam lopen - wat niet uit kon blijven, gezien alle facetten die een rol speelden bij de kansberekening, namelijk dat hij in SoHo woonde en geregeld kunst kocht - al zou zijn geschaakt door een waardig opponent, wat me in zijn ogen alleen maar nog begerenswaardiger zou maken?

Dat soort dingen weet je gewoon. Dat gaat allemaal instinctief. Ik was destijds één en al instinct, onvervalst, agressief instinct, en ik leefde mijn leven alsof een buitenaards wezen bezit van me had genomen.

Maar nu is dat wezen verdwenen. Het heeft het laten afweten.

Waar is het gebleven? Kan ik het terugvinden?

En ik ben nu vrijwel voortdurend BANG. Voor iedereen - artsen, juristen, fotografen, schrijvers van roddelrubrieken, iedereen die wel eens woorden zou kunnen gebruiken die ik niet ken of het over gebeurtenissen zou kunnen hebben waarvan ik op de hoogte zou moeten zijn maar het niet ben, alle acteurs en journalisten, vrouwen die een kind hebben gebaard, vrouwen die drie talen spreken - met name Italiaans of Frans - en iedereen van wie anderen zeggen dat hij of zij talent heeft, of alleen maar dat hij cool is, of zelfs Engels. Het laat zich raden dat dit opgaat voor vrijwel iedereen in Hubert's omgeving en dat is dan ook de reden dat ik, als we uit moeten, de neiging heb om van tevoren doodziek te worden - in welk geval ik er meestal wel onderuit kom - of, als ik niet bij machte ben een levensbedreigende ziekte te veinzen, in een hoekje ga zitten, met mijn handen in mijn schoot, mijn hoofd iets schuin en een nietszeggende blik in mijn ogen, wat de meeste mensen ervan lijkt te weerhouden een gesprekje met me aan te knopen.

Other books

World War Moo by Michael Logan
A Flaw in the Blood by Barron, Stephanie
Tropical Heat by John Lutz
The Temple of Gold by William Goldman
Rain Music by Di Morrissey