Authors: Candace Bushnell
'Ik denk niet dat ik veel zal veranderen,' zei ik op nogal dreigende toon tegen Hubert toen hij het had gelezen en zonder een woord te zeggen zijn ongenoegen liet blijken door zijn wenkbrauwen op te trekken. Dianna nam het voor me op: 'Goeie God, Hub, ik word ervan beschuldigd mijn man te hebben vermoord. Buitenaardse wezen hebben de helft van zijn lichaam meegenomen. En jij maakt je druk omdat je vrouw is gesignaleerd in het gezelschap van een stel minderjarige zwervertjes en een paar homo's in een jurk?' Waarop ik, heel schattig vond ik zelf, zei: 'Ik wilde alleen maar een beetje aandacht.'
Wat waar is. Meer was het niet. Want ik heb nog altijd niet het gevoel dat mijn man me aandacht geeft, wat idioot is aangezien hij helemaal hierheen is gevlogen om bij me te kunnen zijn en ook nog eens onverwacht een week vrij heeft genomen, maar ik wil helemaal niet dat hij HIER is. Ik wil dat hij op een bepaalde, zeer specifieke manier aandacht aan me besteedt, en dat doet hij domweg niet.
Als ik bij hem ben, voel ik me... onbeduidend. Ik wil alles voor hem zijn. Ik wil onmisbaar zijn. Ik wil dat hij niet zonder me kan, maar hoe moet ik dat ooit zien klaar te spelen als hij me de kans niet geeft?
En als hij me die kans niet geeft, wat moet ik dan met mijn leven aanvangen?
Natuurlijk bezorgen dergelijke gedachten me een afschuwelijke gelaatsuitdrukking. Tenminste, dat denk ik, want vanochtend, toen ik in bed lag en Hubert onze hut binnenkwam, zogenaamd op zoek naar zonnebrandcrème, keek hij me aan en zei, op een toon die ik niet anders dan BOT kan noemen: 'Wat héb je toch?'
Ik weet dat mijn reactie behoort te luiden: 'Niets, lieverd', maar ik ben het zat om hem steeds naar de mond te praten. In plaats daarvan zeg ik: 'Hoezo, wat heb ik toch? Wat heb jij toch?' en draai me om.
'Wauw,' zegt hij. 'Misschien kun je maar beter weer gaan slapen en opnieuw wakker worden.'
'Ja,' zeg ik. 'Misschien wel.'
Vervolgens verlaat hij de hut.
Ik HAAT hem.
Ik spring uit bed, trek mijn badpak aan en storm naar het bovendek.
Daar zit Dianna koffie te drinken en ondertussen haar teennagels te lakken, hoewel we allemaal weten dat dat strikt verboden is aan boord van dit schip, want als je nagellak morst ruïneer je het teakhouten dek. Maar zoals we ook allemaal weten kan dat Dianna geen reet schelen. Ze heeft toch al duizenden dollars schade aan de boot aangericht door op naaldhakken rond te lopen en zich in te smeren met zelfbruinende olie, waardoor ze onuitwisbare voetsporen achterlaat en de bemanning noopt tot vruchteloze pogingen die weg te boenen. 'Kom zeg, ik zou deze hele boot kunnen kópen als ik zou willen,' brengt ze hun keer op keer in herinnering. Het probleem is alleen dat mensen als Dianna Moon dat nooit doen.
'Dag engel,' zegt Dianna, zonder op te kijken. 'Koffie?'
'Ik ga over mijn nek van koffie. Eerlijk gezegd ga ik overal van over mijn nek.'
Geschrokken kijkt ze op. 'Van mij toch niet, mag ik hopen?'
'Nee,' zeg ik gelaten. Ik loop naar de reling en buig me er overheen. De wind speelt zachtjes door mijn haar. Deze hele toestand met Dianna Moon - het feit dat ze volkomen op zichzelf gericht is, haar buitensporige onzekerheid - vliegt me langzaam maar zeker aan.
'Vind je mij dik?' vraagt Dianna, en ik antwoord werktuiglijk 'Nee', hoewel Dianna, als ik eerlijk ben, wel een beetje dik is. Ze heeft het soort lijf waarmee ze op haar vijfendertigste mollig zal zijn, al doet ze nog zo streng aan de lijn en sport ze nog zo veel.
'Gaan jullie vandaag naar Hubert's tante?'
SHIT. Prinses Ursula. Ik was het volkomen vergeten en knik nors, omdat ik me bedenk dat prinses Ursula mij niet kan uitstaan. Ze kwam een keer tijdens een begrafenis naar me toe en zei: 'Cecelia, je bent echt helemaal op je plaats bij begrafenissen, omdat je van nature al zo'n zure, terneergeslagen uitdrukking hebt.'
En dat moet mijn familie zijn?
'Denk je,' vraagt Dianna, terwijl ze aandachtig haar grote teen bestudeert, 'dat Lil'Bit Parsons er ook is?'
Dat is zo'n onverwachte vraag, zo als een donderslag bij heldere hemel, dat ik geen woord kan uitbrengen. En het afschuwelijke gevoel dat andere mensen dingen weten die ik niet weet bekruipt me als een donkere schaduw die al het zonlicht verdringt.
'Lil'Bit Parsons?' zeg ik hees.
'Ik wil je niet laten schrikken, maar ik las in de Star dat ze in Europa is. Op vakantie, met haar twee kinderen.' Dianna trekt een merkwaardig gezicht terwijl ik begin te hyperventileren en over het dek strompel, niet goed wetend of ik moet overgeven of niet. Ze zegt: 'Er stond ook een foto van haar, in... Saint-Tropez?'
'De gore KLOOTZAK,' zeg ik. Ik weet mezelf weer in de hand te krijgen en loop half struikelend de trap af naar de kombuis, waar Paul op gedempte toon praat met de kok, van wie ik de naam maar niet kan onthouden.
'Waar is mijn man?' vraag ik.
Paul en de kok wisselen een veelbetekenende blik. 'Volgens mij is hij op het achterdek. Hij gaat zo duiken.'
'Dat had hij gedacht,' snauw ik en baan me een weg naar de achterkant van de boot, waar Hubert zich in een duikpak probeert te wurmen.
'Hallo,'zegt hij achteloos.
'Wat ben je aan het doen?' vraag ik op ijzige toon.
'Ik ga duiken in de haven. Leek me wel leuk.'
'Wat een ontzettend goed idee,' zeg ik cynisch. 'Wie weet word je wel vermalen door een schroef.'
'Jezus Christus,' zegt hij en slaat zijn ogen ten hemel.
'Je geeft echt helemaal niks om mij, hè?'
'Laat me met rust, ja?' zegt hij en sjort het duikpak over zijn schouder.
'Ik ben dat gezeik van jou zo zat,' gil ik en storm op hem af en sla hem totdat hij mijn polsen beetpakt en me ruw van zich af duwt. 'Wat heb je in GODSNAAM?' zegt hij.
Ik deins achteruit, verbijsterd. Nadat ik me enigszins heb hersteld, zeg ik: 'Ik wil met je praten.'
'O ja? Nou, ik niet met jou.'
Heeft mijn man ooit eerder zo tegen me gedaan? 'Ik MOET met je praten,' zeg ik. 'Nu.'
'Je wilt het maar niet begrijpen, hè?' zegt hij, en steekt zijn voeten in een paar zwemvliezen.
'Wat?' wil ik weten.
'Dat ik het zat ben om steeds naar jouw pijpen te moeten dansen. Snap je? Dus laat me nou een keer. Laat me voor de verandering eens doen wat ik wil, oké?'
'Wat jij wilt? Je doet alleen maar wat jij wilt.'
Heel even doet hij er het zwijgen toe en kijken we elkaar aan met een blik vervuld van haat. Dan zegt hij: 'Wat wil je van me, Cecelia?'
Ik wil dat je van me houdt wil ik zeggen, maar ik kan het niet.
'Ik maak dit reisje voor jou, ja?' zegt hij. 'Jij wilde naar het jacht van Dianna Moon, en nu zitten we op haar jacht. Ik ben er. Je klaagt voortdurend dat we nooit doen wat jij wilt. En als we het wel doen, is het nog niet goed.'
'Waarom moeten we dan vanmiddag naar prinses Ursula? We doen altijd wat jij wilt.'
'Prinses Ursula is familie, ja? Denk je dat je in staat bent het fenomeen familie te bevatten?'
'Daar gaat het niet om -'
'Nee? Waar gaat het dan wel om? Je gedrag begint me echt behoorlijk de keel uit te hangen.'
O God. Waarom lopen dit soort ruzies altijd op niets uit? Waarom kan ik nooit duidelijk maken wat ik bedoel?
'Je hebt weer wat met Lil'Bit Parsons, hè?' zeg ik triomfantelijk.
Dat legt hem het zwijgen op. 'Wa - ?' zegt hij, maar kijkt gauw de andere kant op, en ik weet dat ik beet heb. 'Schei toch uit,' zegt hij zwakjes.
'Je hebt echt iets met haar. Ik weet alles. Ze is in Europa, op vakantie met haar kinderen. Ze zit in Saint-Tropez.'
'En wat zou dat?'
'Jij bent er tussenuit geknepen om naar haar toe te gaan,' zeg ik, al weet ik niets van een dergelijk voorval en zou ik ook niet weten wanneer het had moeten plaatsvinden.
'Schei toch uit,' herhaalt hij.
'Je hebt haar gezien. Je bent zo schuldig als wat.'
'Ik ga hier niet op in, Cecelia.'
'Je gaat er niet op in omdat ik gelijk heb. Je hebt haar weer gezien. Geef het nou maar gewoon toe.'
'Ik ga hier niet op in, zei ik.'
'Nou, knoop dit goed in je oren, vriend,' zeg ik. 'De vorige keer dat je er niet over wenste te praten, stonden... ALLE ... KRANTEN... ER BOL VAN!' schreeuw ik, zo hard dat ik het gevoel heb dat mijn hoofd uit elkaar barst.
Hubert kijkt me aan (verdrietig, heb ik het idee) en springt in het water. Ik draai me om en loop langs Paul en de kok, die het gore lef hebben een beetje sullig naar me te lachen, alsof er helemaal niets is gebeurd. Ik vraag me af hoe ik het kan verdragen zo te leven en ga naar boven, naar het dek, waar Dianna godzijdank nog zit. Ik ga ook zitten en steun mijn hoofd in mijn handen.
'Er staan fotografen op de kade,' zegt ze.
'Ze hebben vast een prachtige foto waarop Hubert jou van zich afduwt,' zegt ze.
'Die haalt zonder twijfel de cover van de Star! zegt ze.
'Ik kan er niet meer tegen,' zeg ik.
'Zij zal het nooit opgeven, weet je. Ze is een filmster, en filmsterren kunnen het niet verkroppen afgewezen te worden. Het wil er bij haar niet in dat hij jou boven haar heeft verkozen. Ze zal tot aan zijn dood achter hem aan blijven zitten, schat. En zelfs dan nog zal ze proberen jou aan het graf opzij te duwen. Net als Paula Yates.' Ze gaapt, draait zich op haar zij en stoot het flesje met nagellak om op het dek.
Een van de dingen die je leert als je getrouwd bent is dat je niet elke ruzie tot de laatste snik hoeft uit te vechten. Je kunt even afstand nemen. Doen of er niets aan de hand is. Ik heb gemerkt dat dit heel goed werkt bij Hubert, die, begin ik te beseffen, nogal gauw van zijn stuk is gebracht. Wat waarschijnlijk ook de reden is dat hij sowieso ooit iets met Lil'Bit Parsons is begonnen. Ze wist hem als geen ander te bespelen.
Dus als hij weer aan boord komt en het water van zijn duikpak druipt (waarin alle spieren van zijn lichaam en zijn wasbordbuik goed uitkomen) zitten Dianna en ik te lachen en champagne te drinken alsof er niets aan de hand is. Ik schenk een glas champagne voor hem in en hij kijkt opgelucht, in de hoop dat de ruzie verleden tijd is.
Maar dat is niet het geval.
Ik pak de draad van de ruzie weer op als Hubert en ik in de taxi zitten, op weg naar de villa van sir Ernie en prinses Ursula, in de heuvels van Porte Ercole.
'Waarom heb je het met haar uitgemaakt?' vraag ik onschuldig.
Hubert houdt mijn hand vast en kijkt door het raampje naar de druivenranken. Hij draait zich naar me toe en zegt: 'Met wie?' Maar ik hoor iets trillen in zijn stem, alsof hij wel weet wat er komen gaat.
'Weet je best,' zeg ik. 'Met Lil'Bit.'
'O,' zegt hij,'gewoon. Omdat ik jou leerde kennen.'
Dat antwoord is, vanzelfsprekend, niet bevredigend, of in ieder geval niet voldoende bevredigend, dus zeg ik: 'Logeerde Lil'Bit niet elk jaar in september bij prinses Ursula?'
'Dat weet ik niet meer,' zegt hij. 'Ze zijn goed bevriend. Ze kennen elkaar uit de tijd dat Lil'Bit in Zwitserland haar opleiding voltooide.'
'In Zwitserland haar opleiding voltooide. Wat mooi uitgedrukt,' zeg ik vals. En hij zegt: 'Wat is daar mis mee?' En ik zeg, om niet van het hoofdonderwerp af te dwalen: 'Ging je dan met haar mee? Naar Porto Ercole? Elk jaar in september naar je tante?'
'Je weet heel goed dat ik meeging,' zegt hij.
'Wat moet dat gezellig zijn geweest,' zeg ik. 'Iedereen kon zó goed met elkaar opschieten. Iedereen was zó goed bevriend.'
'Het was niet ongezellig,' zegt hij.
'Ik kan het niet helpen dat Ursula me haat.'
'Ze haat je niet. Ze vindt alleen dat je mij onheus bejegent.' Dit is een verbijsterende nieuwe invalshoek, maar ik besluit er verder niet op in te gaan. In plaats daarvan geeuw ik ostentatief en zeg: 'Ik ken niemand die zo'n makkelijk leventje heeft als Lil'Bit Parsons.'
'Ze heeft het helemaal niet makkelijk gehad,' zegt Hubert. 'Haar vriend sloeg haar.'
'Jezus, het mocht wat. Haar vriend sloeg haar. Ze had een paar blauwe plekken. Als hij zo vreselijk was, waarom ging ze dan niet bij hem weg?'
'Zo is ze gewoon niet, snap je?'
'Haar vader was rijk. Toen ze zeventien was kon ze als model beginnen, en op haar negentiende kreeg ze haar eerste rol. Nou, zwaar hoor.'
'Dat ze als kind niet in een commune heeft gewoond wil nog niet zeggen dat ze het niet moeilijk heeft gehad.'
'Ja, dat wil het wel zeggen,' zeg ik. 'Ja? Begrijp je wel?'
'Nee,' zegt hij, 'ik begrijp het niet. En ik begrijp jou ook niet.'
De rest van de weg wordt zwijgend afgelegd.
Eenmaal bij de villa aangekomen, heet prinses Ursula ons welkom bij het zwembad, in haar badpak, met een sarong om haar middel gewikkeld (ze is vijfenvijftig, maar denkt nog steeds dat ze een fantastisch figuur heeft en loopt ermee te pronken wanneer ze maar kans ziet), en op nonchalante toon, waar zowel een Franse als een Engelse tongval in doorklinkt, laat ze 'tussen neus en lippen door' vallen dat die schat van een Lil'Bit inderdaad in Porte Ercole zit, waar ze twee weken lang in haar villa verblijft, en dat ze - haha - straks komt lunchen en of dat nou geen 'enige verrassing' is.
Hubert kijkt me aan, maar om een of andere mysterieuze reden reageer ik niet (zoals een gevangene die het vijandelijk kamp binnen wordt geleid zich ook geen houding weet te geven). Hubert pakt mijn hand en zegt: 'Dat is nou ook toevallig. Cecelia en ik hadden het er net nog over of Lil'Bit al dan niet hier zou zijn. Cecelia dacht van wel.'
Tante Ursula kijkt me aan alsof ze me voor het eerst van haar leven ziet, en zegt vervolgens: 'Goh, wie weet is Cecelia wel helderziend. Misschien heeft ze verborgen talenten waar we geen van allen ooit weet van hebben gehad.'
Die opmerking is zó intens vals - maar dan op zo'n manier dat het Hubert natuurlijk ontgaat - dat ik besluit er maar helemaal het zwijgen toe te doen. Ik werp tante Ursula een hautain maar tevens verveeld lachje toe, en zij zegt: 'Ik hoop dat je het niet vervelend vindt, van Lil'Bit. Zijn jullie bevriend?'
'Ik heb haar nog nooit ontmoet,' zeg ik achteloos. 'Sterker nog, Hubert heeft het nooit over haar.'
'Je zult haar enig vinden,' zegt tante Ursula. En precies op dat moment komt sir Ernie Munchnot aanlopen, in zijn zwembroek, pronkend met zijn bovenlijf dat er, ik kan het
niet ontkennen, nog heel goed uitziet voor een man van tegen de zestig. Hij omhelst eerst Hubert en daarna mij. Ik giechel uitgelaten als het mijn beurt is en kijk naar tante Ursula, die deze begroeting aandachtig observeert en er duidelijk niet mee ingenomen is. Ik zeg: 'O, oom Ernie, wat fijn om u weer te zien. Goh, wat ziet u er goed uit.' En hij zegt: 'Hoe gaat het met mijn favoriete aangetrouwde nichtje? Ik heb altijd tegen Hubert gezegd dat als hij niet met je zou trouwen, ik het zou doen.' Hij slaat een arm om me heen en we lopen naar de patio, waar de lunch zal worden geserveerd door drie kleine, in een wit uniform gestoken Italiaanse vrouwen. 'Tja,' zegt oom Ernie, 'ik zwem nog steeds acht kilometer per dag. Beweging. Dat is het geheim van het leven. Dat houd ik mijn kinderen ook steeds voor, maar ze willen niet luisteren.'