Voor de zoveelste keer tuurde ik ingespannen naar de verkreukelde foto. Er liep een hek om het gebouw met rollen prikkeldraad erbovenop. Ze hielden daar dus niet van indringers. Of van uitbrekers. Het hek liep ver door, helemaal tot achter de toren, die blijkbaar ook bij het gebouw hoorde. Verdere bebouwing was er niet. Ik zag alleen maar gras, een weg en verschillende groepjes boomachtige planten met zwaardvormige bladeren. Op een luchtfoto moest het te herkennen zijn!
Ik ging naar
Google Earth
en zoomde in op Flatstaff. Het centrum, de buitenwijken en daarna het gebied eromheen. Eerst in westelijke richting, toen in oostelijke richting en… Die grijze stip! Ik zoomde weer in, het beeld werd waziger, maar dat ene ding daar was onmiskenbaar een toren, ik zag zelfs het hek en… de bomen klopten ook!
Ik slaakte een juichkreet. Dit moest het gebouw van de foto zijn!
Ik zocht op de landkaart de precieze locatie en tekende een vierkant. Morgen zou ik gaan kijken. Er was maar één probleem: hoe kwam ik daar?
Ik bekeek de busroutes en vertrektijden op de laptop. Tijdens de vakanties ging er maar eens per week een bus van Branding naar Flatstaff. Vandaag dus. Ik had weinig trek om een hele week te wachten. En dan nog, het was veel te ver om van Flatstaff naar het gebouw te lopen. Op zo’n afgelegen plek kwamen heus geen bussen. Een taxi was te duur, wie weet hoe lang ik het nog met mijn geld moest uitzingen. Bobbies auto lenen? Maar ik wist niet eens of
ik die kon besturen, en als ik ging joyriden kwam de politie zeker achter me aan.
Nee, de enige mogelijkheid was Lara. Ik wist nog steeds niet of ik haar kon vertrouwen, maar wel dat ik haar nodig had. Zij kon me naar die plek brengen.
Ik moest alleen nog een goed verhaal verzinnen om haar over te halen.
8
Ik bracht het telefoonboek terug naar het halletje. De deur naar de altijd keurig opgeruimde keuken stond open. Lara zat aan tafel en schilde aardappelen boven een platgeslagen papieren zak.
‘Gelukt?’ vroeg ze toen ze me zag.
Ik knikte, eerst naar haar en toen naar de aardappelen. ‘Je hoeft vanavond niet op mij te rekenen.’
Haar hand met het mesje bleef even in de lucht hangen.
‘Hoezo niet? Je moet toch eten?’
‘Ik haal wel iets bij McDonald’s.’
‘Alweer fastfood,’ zei ze afkeurend. ‘Dat is hartstikke ongezond.’
‘Ik… eh… moet een beetje zuinig aan doen.’
‘Als dat alles is.’ Ze schilde driftig verder. ‘Je eet gewoon mee, hoor. Gratis en voor niks.’
‘Maar…’
‘Je hebt me vanmorgen toch ook geholpen?’ Ze liet een aardappel in de pan plonzen. ‘Met de vruchtencakes.’
Noem dat maar helpen. Ik had tegen haar geschreeuwd en haar hardhandig vastgepakt. En nóg bleef ze belachelijk aardig. Ik schaamde me kapot.
‘O, nou, graag dan,’ mompelde ik. ‘En je laptop?’
‘Geef straks maar terug.’
‘Oké.’ Ik draaide met mijn hak op de vloer. ‘Eet Jones ook weer mee?’
‘Nee, hoezo?’
‘Gewoon.’ Tijdens het eten zou ik vragen of ze me naar het grijze gebouw wilde brengen. Ik had nog een dik uur om een sluitende smoes te bedenken.
We aten weer in de tuin. Bobbie en Lara babbelden over een recept voor bosbessencake. Ik wachtte op een kans om het gesprek de juiste richting in te sturen. Halverwege het hoofdgerecht kreeg ik die eindelijk.
‘Bevalt het hier een beetje?’ vroeg Bobbie. ‘In Branding is niet veel te beleven voor iemand van jouw leeftijd.’
‘Ja, hoor.’ Ik prikte in mijn aardappelsalade. ‘Misschien blijf ik nog wel een poosje.’
‘En je ouders dan?’ Lara zwaaide met haar vork. ‘Die ging je toch opzoeken?’
‘Zodra ik ze gevonden heb, ja.’ Ik had mijn tekst voor de spiegel geoefend, net zo lang tot ik nergens meer haperde en het ook nog overtuigend klonk. ‘Een tijdje geleden kwam ik erachter dat ik geadopteerd ben. Ik wil weten waar ik vandaan kom, je weet wel, waarom ik ben wie ik ben en zo. Dus besloot ik deze vakantie mijn échte ouders op te gaan sporen.’
Het werd stil. Ik probeerde hun reactie te peilen.
‘Jemig,’ zei Lara toen.
Bobbie schudde haar hoofd. ‘Helpen je adoptieouders je dan niet?’
Even hoefde ik niet meer te acteren. ‘Dit moet ik alleen doen.’
‘Maar hoe dan?’ vroeg Lara. ‘Heb je wel een adres?’
‘Ik weet alleen dat ze in de omgeving van Flatstaff wonen,’ antwoordde ik. ‘Tussen de adoptiepapieren heb ik een foto gevonden. Het gebouw dat erop staat, kan me vast verder helpen.’ Ik knikte naar Lara. ‘Met jouw laptop heb ik uitgevogeld waar het ligt, alleen…’
Ze keken elkaar aan.
‘Ik heb de auto morgen niet nodig,’ zei Bobbie.
‘Dat is dan geregeld.’ Lara schepte nog een keer aardappelsalade op. ‘Ik breng je.’
Bobbie hield me de schaal met ansjovis voor. ‘Ik ga zo een wasje draaien, dus als je nog vuile kleren hebt…’
Hun vriendelijkheid was overweldigend. Weer had ik bijna alles opgebiecht. Maar toen dacht ik aan de serveerster van de Pizza Hut. Stel dat Lara…
Ik beet op mijn lip. Ook in gezelschap kon je je vreselijk eenzaam voelen.
De volgende dag reden we met een pasgevulde tank weer over de asfaltweg in de richting van Flatstaff. De kaart lag op mijn schoot.
‘Heb je de foto bij je?’ vroeg Lara.
Ik haalde hem uit mijn rugzak.
‘Net een fabriek,’ zei ze. ‘Denk je dat je vader daar werkt?’
‘Geen idee.’ Eergisteren had ik nog gehoopt dat mijn geheugen na een goede nachtrust vanzelf terug zou komen.
Inmiddels wist ik wel beter.
‘Is dat het enige wat je hebt gevonden? Die fo…’
‘Linksaf!’ riep ik.
‘Lekker op tijd,’ mopperde Lara. Ze keerde de wagen en reed terug naar de afslag die we zojuist hadden gemist.
‘Sorry.’ Ik volgde de route met mijn vinger op de kaart. ‘Dadelijk komen we bij een splitsing en dan moeten we naar rechts.’
De weg werd steeds beroerder. Aan weerszijden groeiden yucca’s en reusachtige cactussen uit de kurkdroge grond. Op de radio werd het nieuwsbulletin aangekondigd. Ik luisterde ingespannen. Een felle bosbrand in de omgeving van Malibu. Zitybank failliet, directeur verdacht van corruptie. De oorlog in Irak. Meer geld naar terrorismebestrijding sinds de aanslag op een shopping mall in Boston. Maar er werden geen verdwenen of ontsnapte jongens gezocht.
‘Rechtsaf, zei je?’ vroeg Lara toen we bij de splitsing kwamen.
‘Ja.’ Ik speurde de horizon af. ‘Als het goed is, kunnen we het zo zien liggen.’
We hobbelden verder. Na een minuut of vijf doemde er in de verte iets grijzigs op. Ik legde de foto op het dash board en kneep mijn ogen tot spleetjes. De toren, het hek…
‘Ja!’ riep ik. ‘Dat moet het zijn!’
Het gebouw lag toch nog verder weg dan ik had gedacht
en toen werd de weg ook nog onverhard. Soms moest Lara aan het stuur rukken om een kuil te ontwijken of tikte er een steentje tegen de lak. Ze begon steeds zorgelijker te kijken.
Langs de kant van de weg stond een bord.
VERBODEN TOEGANG VOOR ONBEVOEGDEN.
‘We mogen niet verder,’ zei Lara. Het klonk bijna opgelucht.
‘Kan me niet schelen.’
‘Maar mij wel.’ Ze zette de motor af. ‘De wagen is van tante Bobbie, ze vermoordt me als ik een bekeuring krijg.’
‘Dan ga ik wel lopen.’ Ik stond al met mijn rugzak buiten. Krekels tjirpten. Het zand blikkerde in de zon. Ik duwde mijn baseballcap op mijn hoofd.
‘Doe nou niet zo stom!’ riep Lara, die blijkbaar ook was uitgestapt.
Ik liep langs het bord. Een eindje verder stond er weer een, nog groter en vooral dreigender vanwege de doodskop boven de tekst. Ik las iets over stralingsgevaar en verboden te betreden en dat degene die het toch deed gevangenisstraf riskeerde.
De drang om te weten was groter dan mijn angst. Achter me hoorde ik een portier dichtslaan.
Weer een bord. Mogelijke negatieve gevolgen waren voor eigen risico. Een schadeloosstelling kon je vergeten, ze hadden zich helemaal ingedekt.
‘Boy, kom nou mee.’ Lara was ineens naast me. Ze pakte mijn arm en probeerde me mee naar de auto te trekken.
‘Het is veel te gevaarlijk, je ziet die borden toch?’
Nog geen honderd Lara’s konden me tegenhouden. Ik rukte me los en liep stug door.
Ze volgde me nog een stukje. ‘Boy!’ Toen stampte ze met haar voeten. ‘Dan moet je het zelf maar weten. Ik ga terug.’
Het drong amper tot me door. Het was alsof het gebouw me hypnotiseerde, ik moest en ik zou ernaartoe.
De weg maakte een bocht en verdween achter een rij yucca’s en stekelig struikgewas. Ik ging langs de kant lopen en maakte me kleiner. Ja, daar was de ingang. Een slagboom met een hokje ernaast. Ik hurkte achter de struiken. Had ik maar een verrekijker, ik kon niet zien of er iemand achter het spiegelende glas zat. De gok wagen? Maar wat moest ik in hemelsnaam tegen de eventuele portier zeggen? ‘Kunt u me vertellen wat dit voor een gebouw is?’ Ha, hij zou me wegjagen. Of nog erger: me laten arresteren omdat ik me op verboden terrein bevond.
Nee, ik moest ongezien bij het gebouw zien te komen. Via de zijkant, dat was mijn enige kans. Ik keek naar de blinde grijze muur. Daarvoor lag een stukje niemandsland en dan kwam het metershoge hek met het prikkeldraad erbovenop. Ik kon mezelf wel wat doen. Waarom had ik geen gereedschap meegenomen? Het zou nog wel lukken om tegen het hek op te klauteren, maar dat gemene prikkeldraad… mijn kleren en vel zouden aan flarden scheuren. Mijn enige hoop was dat er ergens een gat in het hek zou zitten. Ik schatte de mogelijkheid niet erg groot in maar ik kon niets beters bedenken en een wanhoopsdaad leek me nog altijd beter dan zomaar opgeven.
Het eerste stuk was het lastigst, ik moest voorbij het blikveld van de mogelijke portier. Als ik zou tijgeren, gaven de bomen en bosjes vast wel genoeg dekking. Een meter of vijftig, daarna was ik vanaf de ingang niet meer te zien, tenzij het gebouw ook nog door camera’s werd bewaakt, maar die kon ik zo gauw niet ontdekken. Ik snoerde mijn rugzak aan, zodat hij niet zou verschuiven. Toen liet ik me op mijn buik zakken en zette mijn ellebogen schrap. Volgens mij had ik het vaker gedaan, in een mum van tijd had ik een aardig afstandje afgelegd en… Ik dook omlaag. Om de hoek van het gebouw kwam een bewaker! Type Arnold Schwarzenegger. Hij liep vlak langs het hek met een aangelijnde zwarte hond naast zich. Om zijn brede schouder bungelde een geweer.
Had hij me gezien?
Ik maakte me zo plat mogelijk en wachtte op wat komen ging.
Pfff, er gebeurde niets. Ik gluurde tussen de hoge grassprieten door. De bewaker bleef even staan, drukte zijn zonnebril steviger op zijn neus, zei iets tegen zijn hond en liep weer verder. Pas toen hij om de hoek naar de ingang verdween, durfde ik weer adem te halen.
Wat nu? Erop gokken dat hij niet meer terug zou komen? Maar misschien deed hij dezelfde ronde telkens opnieuw.
Hoe lang zou het duren voordat hij helemaal om het gebouw heen was gelopen? Ik viste mijn mobieltje uit het zijvak van mijn nieuwe broek en tuurde naar het klokje op het scherm. Een minuut, twee minuten.
Een sprinkhaan ging op mijn arm zitten. Ik bestudeerde
zijn wassende pootjes tot hij te erg begon te kriebelen en ik hem wegblies.
De tijd kroop. Vier minuten.
Ik keek naar de toren. Er stond een enorme zendmast bovenop. Zou die voor die gevaarlijke straling zorgen? Zo heel gevaarlijk kon het ook weer niet zijn, want de bewaker droeg geen beschermend pak maar een legeruniform. Ik wachtte en wachtte. Zeven minuten.
Was het gebouw soms een geheime legerpost en gebruikten ze de mast om berichten van de vijand te onderscheppen?
Tien minuten…
Net toen ik dacht dat de bewaker en zijn hond niet meer terug zouden komen – koffiepauze? – draaiden ze weer de hoek om.
Ik had dus tien minuten om naar het hek te rennen, te kijken of er ergens een gat zat, en weer terug te lopen. Was dat wel lang genoeg? Als de bewaker me betrapte, zou hij met scherp kunnen schieten. Ik durfde het risico niet te nemen. In dit land mocht je je privéterrein desnoods met geweld tegen indringers beschermen en de borden waren overduidelijk geweest. Ik legde mijn kloppende hoofd op mijn armen en kraakte mijn hersens. Er zat niets anders op dan hier nog een keer terug te komen. Met een verrekijker, een tang om het gaas door te knippen en een plan om de hond en de bewaker af te leiden. Ik probeerde er nog maar niet aan te denken hoe onmogelijk het klonk.
9
Zodra de bewaker was verdwenen, tijgerde ik terug en sloop via de bosjes en bomen naar de weg. Ik rende het hele eind naar de auto, die er gelukkig nog stond.
Lara zat op de bestuurdersplaats te wachten. ‘En?’
‘Ik mocht niet naar binnen,’ zei ik, terwijl ik mijn rugzak afgordde. ‘Ze bewaken dat gebouw alsof het Het Witte Huis is.’
‘Heb je dan niet gezegd dat je vader er misschien werkt?’
‘Weinig kans.’ Ik gleed op de zweterige stoel naast haar.
‘De bewaker begon meteen met een proces te dreigen als ik niet vlug maakte dat ik wegkwam.’
Ze gespte haar autogordel vast en startte de motor. ‘En daarom ging je maar een tijd in het gras liggen loeren?’ Ai! Ze had me natuurlijk gezien.
‘Ach,’ mompelde ik zo nonchalant mogelijk. ‘Gewoon even poolshoogte nemen.’
‘Gewoon.’ Ze grinnikte en stuurde scherp naar rechts. De
weg was te smal om in één draai te keren, dus reed ze daarna een stukje achteruit.
Er werd keihard geclaxonneerd.
Een wit bestelbusje! We waren er bijna tegenaan geknald.
‘Ja ja, sorry,’ zei Lara alsof de bestuurder het kon horen. Met een vuurrood hoofd manoeuvreerde ze de pick-up naar de kant.
Het busje kwam ogenblikkelijk naast ons rijden, zo dichtbij dat ik even bang was dat het ons van de weg wilde drukken. Toen stopte het ineens en ging het raampje open.
‘Kun je niet uitkijken!’ riep de chauffeur kwaad.
Hij droeg een witte jas met rode letters op het borstzakje.
Ik probeerde ze te ontcijferen. Coop en nog wat.
’H-het spijt me,’ stamelde Lara.
‘Jullie hebben hier sowieso niks te zoeken!’ Hij deed het raampje weer dicht en scheurde toen weg. Jammer genoeg stonden er geen bedrijfsteksten op het busje en waren de ramen geblindeerd.
‘Nou moe,’ mopperde Lara.
Het nummerbord!
Te laat. Door de stofwolk was er niets meer van te zien. ‘Er stond Coop en nog iets op zijn jas,’ zei ik. ‘Ken jij een bedrijf dat zo heet?’