Authors: James Ellison
Soms leek het wel of Sarah haar moeders gedachten kon le-zen.
'Hij komt niet,' zei ze ernstig. 'Daar zorgt dat kreng van een Marei wel voor.'
'Hij zal toch minstens de politie bellen,' zei Meg. 'Hij zal toch niet niets doen?'
'Je kent haar niet, mam. Ze laat het niet toe. Ze heeft papa volledig onder de duim.'
Meg was niet van plan om haar dochter te laten denken dat haar vader niets zou doen, hoewel alles erop leek te wijzen dat hij niet zou reageren op haar telefoontje. 'Hij zal begrijpen dat we in moeilijkheden zitten,' zei ze. 'Hij kent me goed genoeg om te weten dat ik geen dingen verzin. Hij heeft me gehoord. Ik heb gezegd dat we hulp nodig hebben. Hij woont vlakbij, aan de andere kant van het park. Dit is de reden waarom we dicht bij elkaar zijn gaan wonen, voor het geval we elkaar nodig hebben. Hij helpt ons wel.' Maar Sarah liet zich niet voor de gek houden. 'Nee, mam, hij helpt ons niet. Hij wil misschien wel, maar zij zal het niet toestaan. Jij bent zo aardig datje gewoon niet ziet hoe slecht zij is.'
'Jawel. Hij komt wél.'
Sarahs moeder had nog nooit op zo schrille toon tegen haar gesproken, en ze liet haar hoofd in haar handen vallen en be-gon licht te beven.
Getroffen door schuldgevoel en denkend dat ze nu haar doch-ter aan het huilen had gebracht, boog Meg zich voorover en nam ze het meisje in haar armen. 'O, lieverd. Het spijt me. Ik had niet tegen je moeten schreeuwen.' Sarah keek op naar haar moeder, met droge ogen en een uitdrukking op haar gezicht die te vermoeid was voor een meisje van tien. 'Nee, het spijt mij.' 'Wat bedoel je?' 'Gewoon.' 'Maar waarom?'
'Ik probeerde je niet te vertellen...' 'Wat?'
'Ik ben duizelig en ik heb honger...'
Meg stak haar armen naar haar uit en hield haar dicht tegen zich aan, hopend dat Sarah de angst op haar gezicht niet kon zien. Ze haalde haar hand door haar haar en troostte haar, en zei tegen haar dat alles wel in orde kwam.
Toen ze zes jaar was, bleek Sarah suikerziekte te hebben. De diagnose werd gesteld nadat ze een paar keer was flauwgeval-len in groep drie. Ze had sindsdien regelmatig insuline moeten nemen. Niet één keer had ze geklaagd. Niet één keer had ze zelfmedelijden getoond. Integendeel, haar ziekte had haar sterker gemaakt, haar een volwassener kijk op de wereld ge-geven. Ze had zich stellig voorgenomen om haar ziekte geen invloed te laten hebben op haar sportprestaties. Ze was een competitief ingesteld meisje met een goede coördinatie en een voorliefde voor basketbal. Ze hadden jarenlang een basket boven de garage gehad in Greenwich, en zij en haar beste vriendin Maureen speelden vaak uren achter elkaar basketbal. Ze rekende diabetes tot de categorie 'vervelende dingen gebeuren nu eenmaal'. Ze was niet van plan haar leven door haar ziekte te laten bepalen, of het erdoor te laten verpesten. Meg opende een van de pakken water die in een krat in de pa- nic room waren opgeslagen en probeerde Sarah iets te laten drinken. Maar Sarah kon alleen maar met haar hoofd knikken. Haar toestand was snel verergerd en ze had al moeite om haar hoofd omhoog te houden. Meg hield het water bij haar lippen, en hoewel er wel wat in haar mond sijpelde, liep het meeste ervan langs haar kin naar beneden. Ze zweette inmiddels ook hevig, dus het beetje water dat Meg bij haar naar binnen kreeg, werd gelijk weer uitgezweet. Meg controleerde nog een keer de monitor van haar dochter: 47. Het werd steeds erger en ze kwamen in de buurt van de gevarenzone. Nog veel lager en ze kon in coma raken. Meg glimlachte naar haar dochter, die erin slaagde om terug te lachen. Wat kon ze doen? Ze zat met haar rug tegen de muur en ze moest een manier bedenken om hen te redden. Er moest een manier zijn. 'Wat stom,' zei Sarah zwakjes. 'Ik haat het dat ik zo'n zwakkeling ben.'
'Je bent geen zwakkeling. Je bent de sterkste persoon die ik ken.'
Sarahs oogleden trilden; toen sloot ze haar ogen. 'Ik heb het gevoel dat ik droom,' zei ze, 'maar ik weet dat ik wakker ben.'
'Kom op, liefje, blijf bij me, oké?' Meg knuffelde haar steeds zwakker wordende kind en wiegde haar heen en weer. 'Con-centreer je, Sarah. En probeer een beetje water te drinken. Je zit onder in de veertig, je moet bij me blijven, oké? Kun je me horen?'
Sarah, die er het meisje niet naar was om zomaar op te geven, sloeg laatdunkend haar ogen ten hemel. 'Ik ben duizelig, niet doof,' zei ze half op fluistertoon.
'Hé, mijn kleine bijdehandje. Uitstekend. Heb je iets gezien
in die kratten? Chocoladerepen? Iets zoets?'
'Ik, eh...' Ze haalde nog steeds regelmatig adem, maar heel,
heel langzaam. 'Er zijn zat spullen die we nog niet doorzocht
hebben.'
'Oké, ik zal eens kijken. Ik wed dat ik wel iets kan vinden.'
Meg maakte alle kratten in de kamer open en doorzocht ze
grondig, maar er was nergens snoep of kauwgum te vinden.
'Mam, dat heb ik al gedaan...'
Meg keek haar scherp aan. 'Wat heb je al gedaan?'
'De dozen doorzocht.'
'Maar je zei van niet.'
Sarah deed met moeite haar ogen open. 'Ik was in de war... Sorry...'
Meg dwong haar dochter een paar druppels water te drinken. Het idee dat Sarah hier in deze kamer een aanval zou krijgen zonder dat ze haar zou kunnen helpen stond Meg helemaal niet aan, en ze moest en zou een chocoladereep tevoorschijn toveren, zomaar uit het niets als het moest. Het idee dat ze Sarah kwijt zou kunnen raken was te beangstigend voor woorden. Ik laat het niet gebeuren, dacht ze. 'Je moet gewoon een beetje rustiger worden, meer niet,' zei ze terwijl ze haar hand door Sarahs haar haalde. 'Gewoon kalm blijven
en dan komt alles weer goed. Hoe meer je je opwindt, hoe er-ger het wordt.'
'Je maakt me nerveus,' zei Sarah. 'Je kijkt zo bezorgd, en dan ga ik me ook zorgen maken.'
'Het spijt me,' antwoordde Meg. Ze wist dat ze in elk geval uiterlijk kalmer moest zien te worden. Ze moest op de een of andere manier optimistisch lijken. Als haar moeder erin slaagde om dapper en sterk te lijken, zou Sarah deze beproe-ving beter kunnen doorstaan. 'En als ik blijf zakken?' vroeg Sarah. 'Dat gebeurt niet. Ik vind wel iets.' 'Maar als je niets vindt?'
Meg legde een hand op Sarahs voorhoofd. Ze voelde koud en klam aan. 'Ik vind er wel iets op, liefje. Je moet me vertrou-wen.'
'Dat doe ik ook.' Plotseling sperde ze haar ogen wijdopen. 'Ga ik dood?'
'Nee. Je gaat niet dood. Het komt weer helemaal goed met je en we komen hier doorheen. Het belangrijkste is dat jij rustig blijft.'
'Oké,' zei Sarah. 'Maar als ik nou een toeval krijg?' 'Geen punt. Dat hebben we al eens eerder meegemaakt. Dan geef ik je gewoon een spuit Glucagon.' Meg bleef pakjes kant-en-klare maaltijden openscheuren in een wilde jacht op iets met suiker. Sarah, die met opgetrokken benen in een hoekje naar haar zat te kijken, kon het beven niet onder controle houden.
'Welke Glucagon?' zei ze. 'We hebben helemaal geen Gluca-gon.'
'Jawel. Het ligt in de kleine koelkast. In jouw kamer.' Meg spreidde nog een deken uit over haar huiverende dochter. Ze wilde doen alsof alles onder controle was. Als het zover kwam dat ze de Glucagon nodig hadden - en zover was het nu bijna - dan zou Meg het gewoon gaan halen. Ze zou een manier bedenken om de kamer te verlaten, de trap op te rennen naar Sarahs kamer, het medicijn grijpen, op de een of andere manier de drie mannen ontlopen en terugkomen naar de panic room. Natuurlijk zou het niet zo eenvoudig zijn het me-dicijn te pakken; het zou gevaarlijk zijn, het zou lastig zijn, maar niet onmogelijk.
'In mijn kamer,' zei Sarah terwijl ze de implicaties van het risico overdacht. 'Ik denk het niet.' 'Wat bedoel je?'
'Ik kan je niet weer naar buiten laten gaan.' 'Nou, hoe was je dan van plan om me tegen te houden?' Sarah staarde haar moeder aan en onderdrukte een snik. 'Het spijt me,' zei ze. 'Ik ben een last. Het spijt me zo.' 'Hé, hou op met je excuses aanbieden. Je lijkt oma wel.' De verwijzing naar haar grootmoeder bracht een glimlach op Sarahs gezicht. Ze zag het piepkleine vrouwtje voor zich, de moeder van haar moeder, terwijl ze haar verhalen vertelde en een amberkleurig drankje uit een hoog glas dronk. Sinds kort kon ze haar evenwicht niet meer zo goed bewaren, het resultaat van één Johnnie Walker Red te veel voor het eten. Haar drankprobleem was een familiegeheim, maar wel een dat Meg met haar dochter had gedeeld. Als oma zich begon te verontschuldigen, was dat altijd wanneer ze er eentje te veel op had. Het beeld van de kleine vrouw die stond te wankelen en te grijnzen, in de olie van de alcohol, maakte haar aan het giechelen. 'Oké, mam,' zei Sarah. 'Ik zal proberen niet zo te worden als oma.'
Toen Burnham eindelijk de kelder bereikte om de telefoonlij-nen uit te schakelen, rukte hij zo hard aan het touwtje van de schakelaar dat hij het lichtpeertje deed doorbranden. 'Ver-domme!' schreeuwde hij. Hij rende de kamer uit op zoek naar zijn zaklantaarn. Hij rommelde in de tas totdat hij er een tevoorschijn haalde. In zijn paniek om het systeem plat te leggen had hij niet gemerkt dat Raoul hem achternagelo- pen was de trap af, en dat hij zich bij de ingang naar de kelder schuilhield. Terwijl hij naar Burnham keek, pakte Raoul een voorhamer van een stapel gereedschap onder de trap en zwaaide ermee heen en weer om het gewicht te testen. Toen Burnham de zaklantaarn had gevonden en weer de boilerka-mer binnen kwam, waar ook de elektriciteitsdraden en de te-lefoonsystemen voor het huis waren, volgde Raoul hem stil-letjes.
Burnham rukte het metalen kastje open en bestudeerde de drie parallelle rijen stroomonderbrekers. Toen zag hij een an-der, kleiner kastje waarop stond: TELEFOON. Hij trok het met geweld open en begon de draden een voor een te bekijken, op zoek naar de draad die hij los moest trekken. Op dat moment hoorde hij vlak achter zich een diepe, dierlijke brul. Hij draaide zich snel om, net op tijd om te zien hoe Raoul daar stond met een voorhamer in de lucht geheven. Burnham dook buiten bereik terwijl de hamer zich in het telefoonkastje be-groef en het verpletterde, zodat er niet meer van overbleef dan een nutteloze wirwar van bungelende draden. 'Waar ben jij verdomme mee bezig?' vroeg Burnham. Hij stond met zijn rug tegen de muur, zijn handen tot vuisten gebald.
'Ervoor zorgen dat die trut niet naar buiten kan bellen.' 'Je hebt het hele systeem verwoest.'
'Wat maakt dat verdomme uit? Ik ben hier de enige die het lef heeft om echt iets te doen. Jij en Junior staan hier maar duimen te draaien.'
Burnhams blik gleed naar de voorhamer. ' Maar goed dat ik zo snel uit de weg sprong,' zei hij.' Ik stond vlak voor dat telefoonkastje. Je had me wel kunnen vermoorden met dat ding.'
Raoul keek hem vreemd aan. 'Ja, je sprong inderdaad snel uit de weg. Dat was slim van je.'
De twee mannen sjokten in stuurs stilzwijgen weer naar bo-ven. Ze hadden de grens van hun geduld met elkaar bereikt en Burnham vroeg zich af hoe dit allemaal zou aflopen. Hij wist dat het niet goed zou aflopen en hij probeerde zich men-taal voor te bereiden op wat Raoul hem zou kunnen proberen aan te doen.
'Nou, ik zou zeggen dat dat gedoe met dat gas niet al te best werkte,' zei Raoul snerend toen ze boven aan de trap waren. 'Zo ongeveer het enige goede wat daaruit is gekomen is dat Junior zijn reet gebrand heeft.'
'Het had prima kunnen werken,' zei Burnham. 'Maar jij
moest weer te ver gaan en er een zooitje van maken.'
'Het was sowieso al een kloteplan.'
'Ik heb van jou nog geen betere ideeën gehoord.'
'Ik bedenk nog wel iets.'
'Tuurlijk, bijvoorbeeld het hele huis aan gruzelementen slaan met een voorhamer.' Burnham schudde zijn hoofd. 'Heb je nog meer van dat soort briljante ideeën?' 'Ik was net van plan om jou hetzelfde te vragen, kanjer. Heb je nog iets nieuws bedacht?'
Ze voegden zich bij Junior in de grote slaapkamer. Zijn brandwonden deden hem flink pijn en zijn ergernis nam toe omdat zijn twee marionetten niet meer naar hem wilden luis-teren. Hij had geen zin om hun gekibbel nog langer aan te ho-ren. Sterker nog, hij zat er sterk over te denken om het hele plan maar op te geven.
'Op dit moment zijn we nergens,' zei hij. 'Niets werkt. En jullie tweeën kunnen niet met elkaar door één deur, en dat maakt het alleen maar erger. Ons enige doel hier - ons énige doel - is een manier vinden om bij dat geld te komen en dan als de 'sodemieter hier weg te wezen. Zijn we het daarover eens?'
De twee mannen staarden hem aan en zeiden niets. Junior zuchtte. Hij haatte hen allebei. Hij had het gevoel dat zijn wereld in rook opging. 'Alleen komen we nooit die verdomde kamer binnen.'
Dat beviel Raoul niet. 'Waar heb je het over?' vroeg hij. 'Burnham heeft gelijk,' zei Junior. 'Als zij niet meewerken, kunnen wij het wel schudden. En waarom zouden ze mee-werken? Ik bedoel, we hebben al eens geprobeerd om hen te vergassen. Het laatste wat ze zullen doen is die deur opendoen en zeggen: "Hoi, kom binnen. Neem wat je wilt. We vertrouwen je."'
'Er moet gewoon een manier zijn,' zei Raoul op verhitte toon. 'Weetje wat het probleem is met jullie twee? Jullie zijn slappelingen. Jullie geven het veel te snel op.' Junior keek naar de kamer, schudde zijn hoofd, klemde zijn kaken op elkaar, zuchtte en haalde zijn schouders op. 'Ik moet even eerlijk zijn tegen mezelf,' zei hij tegen hen. 'Ik ben gewoon niet iemand die op dit punt in mijn leven betrokken hoeft te zijn bij zoiets schokkends en gevaarlijks, oké? Als ik het geld niet krijg, jammer maar helaas. Zo gaat het in de wereld. Dan probeer ik wel iets anders.' Burnham keek hem uitdrukkingsloos aan. 'Wil je soms zeggen datje het opgeeft?' vroeg hij.
'Eigenlijk wel, ja. Ik heb verdomme geen behoefte aan al die toestanden.'
Raoul en Burnham keken elkaar aan alsof ze wilden zeggen: mooi dat hij nu niet terugkrabbelt, maar Junior ging verder zonder zich van de anderen bewust te zijn, en probeerde te bedenken hoe hij nu nog goed uit deze rotsituatie kon geraken.
'Maandag pleeg ik een anoniem telefoontje. Dan merken ze dat de kust veilig is. Ik erf wat ik erf. Als mijn grootvader me tenminste niet op het laatste moment uit zijn testament heeft geschrapt...'
Burnham schudde alleen maar zijn hoofd. Hij kon niet gelo-ven waar dit naartoe ging. Hij had alles op het spel gezet. Hij was bijna verpletterd met een voorhamer. En nu wilde die en-gerd proberen zich eruit te wurmen? Dat was geen optie. Hij was niet van plan om nu met lege handen te vertrekken. Maar Junior bleef praten, meer tegen zichzelf dan tegen hen. Hij begon op zijn vingers te tellen. 'Eens zien... Stephen, Jeffrey, Catherine, David... plus vijf kleinkinderen, successierechten. Shit, ik zou wel eens acht- of negenhonderd ruggen kunnen krijgen zonder al dit gedoe.' Toen hij klaar was met berekenen welke leden van zijn familie wat zouden erven, stak hij een hand in zijn zak en haalde zijn portefeuille tevoorschijn. Hij haalde er een pakketje briefjes van tien en twintig uit en hield dat de twee mannen voor.