Authors: James Ellison
Junior een blik toe alsof hij wilde zeggen: 'Waarom moet ik de deur openmaken?' en Junior wierp hem een blik toe die zei: 'Ik ben de baas, ik heb het geld. Dus jij gehoorzaamt mij.' Het was een blik die Burnham het liefst meteen van zijn verwaande smoel had geslagen, maar hij bewaarde zijn zelf-beheersing. De eerste ronde was voor Junior. Maar het spel was nog maar pas begonnen.
Hij stak de sleutel in het slot. Hij gleed er moeiteloos in, maar hij kon hem niet omdraaien, noch naar rechts, noch naar links. Hij draaide de sleutel heen en weer, maar niets. Hij voelde hoe zijn ergernis toenam en stond op het punt om uit te halen naar Junior en naar huis te gaan. Er moest toch een betere manier zijn om aan het geld te komen dat hij nodig had. Hij had hier een heel slecht gevoel over. Hoe kon het goed gaan met Junior als partner? 'Waarom probeer je niet...'
'Jezus christus, man, jij bent het technische genie hier. Doe nou gewoon die klotedeur open.' Burnham bleef het proberen. Niets.
'Hier,' zei Junior. 'Probeer deze eens.' Hij gaf Burnham een andere sleutel. Die paste niet eens in het slot. 'Wat voor een idioot ben jij eigenlijk?' riep Burnham uit terwijl hij zich met een strak gezicht van woede tot Junior wendde.
'Hé, een paar dagen geleden paste hij nog.' 'Welke sleutel?'
'Allebei volgens mij.' Maar hij klonk niet zeker van zijn zaak.
'Ik zal je één ding vertellen, Junior: nog één zo'n blunder en ik smeer 'm. Hoor je wat ik zeg?'
'Het was een foutje, man. Iedereen maakt wel eens een fout-
je.'
'We kunnen ons geen foutjes veroorloven. Niet één.' De twee mannen besloten ieder een andere kant op te gaan,
op zoek naar een andere manier om het huis binnen te komen. Junior ging op weg naar de keuken, terwijl Burnham naar de achterkant van het huis liep.
Toen Burnham langs de zijkant van het gebouw liep, besefte hij dat hij bijna het beslissende punt had bereikt. Op het mo-ment dat hij het huis binnenging, kon hij niet meer terug. Op dit moment was er nog geen schade aangericht; het was nog niet te laat om om te keren en de metro te nemen naar zijn waardeloze flatje. Dat was het probleem: dat waardeloze flat-je. Dat en zijn dronken nietsnut van een broer. Dat en een vrouw die hem niet in huis wilde hebben, en kinderen die hij niet mocht zien. Hij moest dit wel doen. Hij had toch geen andere keus? Het geld lag hier, in dit huis, en hij had het vre-selijk hard nodig. Er was geen weg terug; hij moest doorgaan met deze klus.
Hij bestudeerde de achterdeur. Misschien paste een van de sleutels die Junior hem had gegeven wel in dit slot. Hij ver-trouwde Junior niet; de knul was wispelturig, vol van zichzelf en bepaald geen zwaargewicht wat intellect betrof. Misschien hoorden de sleutels bij dit slot, maar toen hij ze probeerde, kon hij ze niet eens in het slot krijgen, laat staan ze omdraaien.
'Krijg de klere,' mompelde hij woest bij zichzelf. 'Als ik dit dan toch moet doen, dan maar met hart en ziel. We gaan iets anders proberen.'
Net toen hij op het punt stond om zijn gehandschoende vuist door de glazen tuindeuren te stoten, keek hij omhoog en zag hij de brandtrap. Hij begreep onmiddellijk wat voor moge-lijkheden deze bood. De kans bestond dat een achteloze ma-kelaar ergens in huis een raam open had laten staan. Of nog beter: misschien was het dakluik niet op slot of kon het ge-makkelijk worden opengebroken.
Hij sprong omhoog om de ladder te grijpen en miste tot twee keer toe. Bij zijn tweede poging schaafde hij zijn hand. Ein-delijk, bij de derde poging, wist hij de trap te grijpen en trok hij hem naar beneden. Hij klom helemaal omhoog naar het dak van het huis, hijgend van de ongewone inspanning. Hij liep over het dakraam in het plafond van Meg Altmans nieuwe slaapkamer, maar wierp geen blik naar beneden door het raam waar ze onrustig lag te woelen in haar slaap. Als hij dat wel had gedaan, dan zou hij nooit het huis zijn binnengedron-gen. Hij zag het luik aan de andere kant van het dak, haalde het weg en sprong naar beneden op de derde verdieping. Wat hij niet zag toen hij neerkwam, waren al de bruine, kartonnen verhuisdozen die over de vloer verspreid lagen. Sterker nog, pas toen hij de trap af snelde naar de volgende verdieping be-sefte hij dat de situatie van tamelijk verkeerd was veranderd in mogelijk gevaarlijk.
'O, shit,' mompelde hij halfin zichzelf, half hardop. Hij keek in de grote slaapkamer en zag Meg daar liggen. Wat hij zich niet realiseerde was dat ze wakker was; wat zij zich niet realiseerde was dat er een vreemde man in haar huis was die rondhing bij de deur van haar slaapkamer. Burnham sloop snel, maar nu stilletjes, naar boven en zag Sarah in haar bed liggen, vast in slaap. Hij was net op tijd weggegaan bij de deur van Megs slaapkamer, want een paar seconden later draaide ze zich om met haar gezicht naar de deur, waar hij net nog gestaan had.
'Wat een tegenvaller,' mopperde hij. 'Wat een idioot is dat nutteloze rijkeluiskindje. Eerst kunnen we niet naar binnen. Nu dit weer.' Hij kon nu echt niet meer terug en Burnham be-twijfelde of ze de juiste instrumenten hadden om hen door de storm te loodsen die in het vooruitzicht lag.
Hij liep de trap af naar de keuken. Hij schakelde het alarm uit met behulp van de code die hij de oude man meer dan een jaar geleden had voorgesteld - het leek nu wel een eeuwigheid geleden - en liet Junior binnen via de keukendeur. ' We hebben een probleem,' zei hij.' We moeten praten, man.' De jongeman kwam tot stilstand bij de ingang. 'Niet nu.' 'Nu, Junior. We zitten in de nesten.'
Vlak achter hem kwam een andere jongen aanlopen, maar hij bleef buiten de deur, die Junior zachtjes voor zijn neus dicht-deed. Hij was lang en slungelig en hij had doordringende ogen. Hij was blank, met een heel bleke huid, maar had dreadlocks. Burnham wantrouwde instinctief blanke mannen met dreadlocks. Wat hem betrof waren het over het algemeen prutsers en nietsnutten. Jongens die stoer en 'in' wilden zijn. Burnham wist meteen wat voor vlees hij in de kuip had. De jongen hoefde niet eens iets te zeggen en Burnham begreep al precies hoe hij in elkaar stak. Ze hadden ongeveer dezelfde start gehad in het leven, alleen was hij zwart en was die knul blank; hij had zijn best gedaan om op te klimmen en een nette burger te worden; deze knul niet. Burnham bespeurde direct het harde in hem en de overduidelijke wrok die deze jongen koesterde jegens Junior, alleen al in de manier waarop hij naar hem keek. Burnham begreep de jongen in een flits van intuïtie, maar dat wilde niet zeggen dat hij hem mocht, en het betekende al helemaal niet dat hij hem ooit zou durven vertrouwen.
'Wat doet die gozer hier?' wilde Burnham weten terwijl hij Junior indringend aankeek. 'Wie is hij?' 'Raoul,' antwoordde Junior.
'Ja, en? Wie is Raoul dan wel? Je hebt het nooit over een derde gehad.' Burnham boog zich voorover naar de jongere man, die niet met zijn ogen knipperde en niet terugdeinsde. 'Je maakt er een zooitje van, Junior. Ik vind het maar niets.' 'Raoul is oké. Maak je nou maar geen zorgen, Frank. Raoul heeft ervaring.'
'Je bedoelt dat hij kraken zet. Of niet?'
'Hij doet zoveel, man. Hij is in orde, geloof me maar.'
'Waar heb je hem vandaan gehaald?'
'Via via.'
'Je hebt drugs van hem gekocht, of niet? Ik durf te wedden dat het zo in elkaar steekt.'
Raoul bonsde op de deur. 'Laat me verdomme binnen, man.' Burnham zuchtte. Als die vrouw en dat meisje niet al een slechte wending hadden gegeven aan dit hele avontuur, dan had deze engerd het in zijn eentje nog wel voor elkaar gekre-gen.
Junior draaide zich om naar de deur en liet Raoul binnen. De
engerd keek Burnham meteen recht aan, hem uitdagend om
als eerste zijn blik af te wenden, in een poging om de oudere,
zwarte man direct mentaal de baas te worden.
'Raoul, dit is Frank Burnham,' zei Junior. 'Frank, dit is Raoul
Avila.'
'Peace,' mompelde Raoul, terwijl hij Frank met samenge-knepen ogen aanstaarde.
Burnham knikte. Het was hem wel duidelijk dat er in Raouls stem en lichaamshouding geen spoor van 'vrede' te bekennen was, maar dit was niet het moment om daar iets over te zeggen.
Hij deed een stap naar Junior toe. 'We zitten in de shit hier,' zei hij. 'Kijk eens om je heen, man.'
Junior staarde naar de dozen in de keuken en naar de vuile glazen in de wasbak. Hij schudde zijn hoofd en schraapte zijn keel. Eindelijk drong het tot hem door dat ze niet alleen waren.
'Godverdomme, wat...'
'Vertel mij wat,' zei Burnham met een zucht.
'Wie is er dan in huis? Er hoort nog helemaal niemand te zijn.'
'Meisje op de bovenste verdieping. Moeder op de tweede
verdieping. Ze slapen allebei.'
'Ze horen hier helemaal niet te zijn,' herhaalde Junior. Hij bleef met zijn hoofd schudden.
Burnham prikte met een vinger in de borstkas van de jongere man. Hij deinsde terug.
'Dit was jouw taak, Junior. De sleutel was jouw taak. De af-spraak was dat we deze klus met z'n tweeën zouden doen. Tot nu toe heb je nog niets bijgedragen behalve blunders.' 'Ze horen hier helemaal niet te zijn,' zei Junior voor de derde keer. 'Ik snap het niet. Zo hoort het helemaal niet te gaan.' Burnham haalde zijn schouders op. 'Er is nog een probleem. Een verdomd groot probleem. En het heet "videofilm".' 'Wat?'
'We zijn gefilmd,' zei hij. 'Al sinds het moment dat we drie meter van dit huis waren, en de banden zijn boven. Je hebt me genaaid, man. We kunnen het beste nu maar vertrekken.' Raoul draaide zich om naar Junior. 'Waar heeft hij het over, man? Ik ben hier gekomen voor een klus, niet om naar al die onzin te luisteren.'
Junior negeerde hem. Met een onthutste uitdrukking op zijn gezicht zei hij tegen Burnham: 'Veertien dagen tot de over-dracht. Dat is bijna drie weken! Ze horen hier pas over een week te zijn, op zijn vroegst!'
Burnham sloeg zijn ogen ten hemel. Oké, dus hij had geen bul van een Ivy League-universiteit, maar hij was slim genoeg om een beetje te kunnen hoofdrekenen. 'En hoe kom je erbij dat veertien dagen bijna drie weken is, Junior?' 'Veertien wérkdagen,' antwoordde Junior. 'Bij overdrachten rekenen ze altijd in werkdagen. Werkweken van vijf dagen. Altijd. Ik bedoel, zo is het toch?'
'Misschien heb je wel gelijk. En als dat zo is, dan is dat voor het eerst vandaag. Maar één ding weet ik zeker: ik ben weg. Dit wordt een ramp.' Burnham liep naar de deur.
'Wacht even. Wacht nou even. We kunnen dit wel oplossen.' Hij wierp een blik op Raoul. 'We kunnen dit toch wel oplos-sen?' Hij rekende erop dat zijn huurling hem wel zou steunen.
Raoul richtte zijn duistere blik op Burnham. 'Alleen die vrouw en dat meisje?' vroeg hij.
'Voorzover ik weet. Tenzij papa zo thuiskomt,' antwoordde Burnham geïrriteerd.
'Papa komt niet thuis,' zei Junior. 'Ze zijn gescheiden. Hij naait een of ander supermodel in Upper East Side. Zij en haar dochter zijn de enige bewoners.' Junior keek Raoul weer aan. 'Het kan nog steeds, toch?' 'Ja. Het kan nog steeds,' zei hij met een humorloze grijns. 'Eitje, man.'
Meg Altman zat op haar knieën in de tuin bruin onkruid uit de grond te trekken, de overblijfselen van bollen waarvan op de verpakking beloofd werd dat het op een dag tulpen zouden worden. Het was een prachtige lentedag en ze had het huis eens een keer helemaal voor zichzelf. Ze had geen gasten. Ze was niet van plan om die avond gasten te ontvangen. Ze was alleen thuis en deed iets wat ze wilde doen. Nou ja, niet echt. Om de waarheid te zeggen had ze een hekel aan tuinieren. Ze haatte het om op haar knieën op de grond te zitten en haar handen vies te maken, zelfs door de handschoenen heen die ze altijd per se wilde dragen. Wat ze echt wilde doen was de muurschildering in Sarahs slaapkamer afmaken waar ze een hele tijd geleden, in februari, aan begonnen was. Maar toen haar man, voordat hij een dagje ging golfen met zijn vrienden, haar vriendelijk berispt had over de toestand van de tuin en zich hardop had afgevraagd wat de buren er wel niet van moesten denken, besefte ze wat ze die dag zou moeten doen. Meg droeg een oude spijkerbroek en een van Stephens over-hemden van Barney's. Ze droeg een paar tuinhandschoenen van schapenleer, waar haar man te veel voor had betaald bij het tuincentrum. Ze had ze gekregen als verjaardagscadeau. Een passief-agressieve hint, vond ze, dat haar werk in de tuin zich niet kon meten met dat van de andere vrouwen en dat het tijd werd om te proberen er iets aan te doen. Stephen 'communiceerde' altijd met Meg via zulke hints. Hij zou nooit rechtstreeks iets vragen. Hij zei altijd met enige trots dat hij een man van weinig woorden was, dat hij geloofde in de uitdrukking: geen woorden, maar daden. Het was soms wel irritant, maar ze interpreteerde het als een teken van liefde dat hij niet wilde dat ze dacht dat hij overal kritiek op had. Hij wilde haar alleen maar 'verbeteren'. Het was een van de vele aspecten van haar huwelijk die ze in de loop van de jaren was gaan accepteren, een aspect dat haar op een bizarre manier een gevoel van veiligheid gaf. Ze wist altijd wanneer hij tevreden over haar was; de laatste tijd was het wat moeilijker om te weten wanneer ze tevreden was over zichzelf. Of ze überhaupt tevreden was over zichzelf. Net toen Meg de laatste 'tulpen' had uitgegraven, ging de telefoon. Ze klopte zorgvuldig het vuil van haar kleren en liep het huis in. Ze nam de telefoon op toen die voor de vijfde keer overging. 'Hallo?'
Er kwam geen antwoord. Alleen maar een lange stilte. 'Halló?' zei ze opnieuw, geërgerd door de stilte. 'Meggie, lieverd. Hallo.'
Het was haar schoonzus, Stephens iets oudere zus, Virginia. Hoewel ze maar zes jaar ouder was dan Meg, gedroeg Virginia zich altijd als een veel oudere vrouw, als die grande dames die in de zomer bontstola's om hebben en dwergkeesjes in hun gehandschoende armen dragen terwijl ze heupwiegend over Park Avenue lopen. Zo was ze al geweest toen Meg haar had ontmoet, hoewel Virginia toen pas een jaar of 27 was. Ondanks haar gekunsteldheid was Meg echter erg gesteld op haar schoonzus. Sterker nog, ze was dol op Stephens hele familie. Van het begin af aan hadden ze haar in hun midden geaccepteerd en haar als een van hen behandeld, ondanks Megs niet geheel toereikende afkomst. 'Hoi, Ginny!' Meg vond het soms leuk om mensen te shockeren; Virginia accepteerde het niet als iemand die bijnaam gebruikte, behalve als het haar schoonzusje was. 'Stephen is op het moment niet thuis, hij is...'
'Ik weet het, lieverd. Ik weet het. Ik heb vreselijk slecht nieuws...'